Zondag midden in de week
Toen ik haar voor het eerst zag, was ik letterlijk in de wolken. Ze was niet gewoon mooi. Ze was adembenemend. Zoals ze door de straten slenterde trok ze alle aandacht, zelfs in de hectische drukte van kerstavond. Ze was een vrouw, een meisje misschien nog, waar iedereen dwangmatig naar moest kijken. Niet omdat ze zich opvallend kleedde of uitzonderlijk knap was. Het was de intense droefheid die om haar heen hing. Zelfs als haar mond breeduit naar je lachte, deden haar ogen nooit mee.
Toen ik haar voor het eerst zag, gaf ik mijzelf de taak deze triestheid weg te nemen. Ik wist dat het aan mij was om dat te doen. Anderen wilden haar niet helpen of beminnen en gaven het al snel op. Ik kreeg keer op keer te horen dat ik niet aan haar moest beginnen, dat ze onmogelijk en onuitstaanbaar was. Maar één blik in haar ogen was voor mij genoeg en ik dankte God voor haar.
Toen ik haar voor het eerst zag, op die ijskoude kerstavond, was ze net als iedereen kerstinkopen aan het doen. Ze had een verschrikkelijke hekel aan winkelen en al helemaal als het zo druk was. Ze liep dan ook voortdurend geïrriteerde zuchten uit te stoten en geërgerd de sneeuw voor haar voeten weg te schoppen. Ieder ander zou zich afgevraagd hebben wie er in vredesnaam in zo’n bui kon zijn vlak voor kerst. Maar ik niet. Ik begreep haar en voelde haar als geen ander aan. Haar opstandige houding was vertederend.
Op eerste kerstdag, terwijl ze met een kop thee op de bank zat en zichzelf afvroeg of ze misschien toch een kerstboom had moeten kopen, begon ik voorzichtig tegen haar te praten. Ik plofte naast haar neer en begon zachtjes haar onderarm te strelen om mijn tedere woorden kracht bij te zetten. Ik merkte dat ze huiverde en kippenvel kreeg. Ik pakte haar arm wat steviger beet en merkte dat ze helemaal verstijfd was. Na een tijdje begon ze te mompelen en zachtjes met haar hoofd te schudden. Ik vroeg haar een paar keer wat er was, maar ik kon haar niet verstaan. Misschien was de tijd toch nog niet rijp. Zachtjes liet ik haar alleen.
Wat moest ik nu doen? Ik wist me eigenlijk geen raad met een situatie als deze. Normaal reageerden ze heel anders. Maar veel tijd voor mijn zinloze overpeinzingen was er niet. Er moest iets gebeuren. Ik had het immers op me genomen haar triestheid weg te nemen. Daarom ging ik snel naar haar terug.
Ze zat aan de telefoon. Ik kon niet horen met wie ze belde maar het was een emotioneel gesprek. “Je snapt het gewoon niet hè? Je vertikt het gewoon. Geloof me nou maar gewoon… Nee! Ik ben niet gek… Natuurlijk vind ik het vreemd. Maar ik weet toch zelf het beste wat ik gezien heb?… Je bekijkt het ook maar!” Ze gooide de telefoon vol agressie weg. Het gerinkel van glas was voor mij een teken om het weer te proberen.
Deze keer bleef ik bij haar uit de buurt en raakte haar niet aan. Ik begon in alle redelijkheid op haar in te praten. Ik zag dat ze zich vermaande en mij dapper negeerde. Als straf daarvoor begon ik haar te confronteren met de dingen ze diep weg gestopt had. En op een dag als vandaag, op eerste kerstdag, op de dag van de geboorte van Jezus Christus, op de dag waarop vele mensen opeens wel de kerk bezoeken, op die zondag midden in de week, op die dag deden deze woorden haar het meest pijn.
Ik vuurde mijn woorden af als pijlen, en hoewel ze me nog steeds dapper negeerde, doorboorden ze haar ziel en deden ze haar uiteindelijk op de keukenvloer in elkaar zakken. Met een fles rode wijn aan haar mond begon ze voorzichtig tegen me te praten. Ze stelde erg veel vragen, die ik geduldig beantwoorde, verheugd als ik was met het feit dat ze me geaccepteerd had. Maar had ze dat wel? Of was het de overmoed die de alcohol haar die avond geschonken had. Toen ze daar op die keukenvloer uitgeput in slaap viel, tilde ik haar liefdevol op, en droeg haar mee.
Ik ging met haar door die donkere nacht, terwijl sneeuwvlokken op haar wangen smolten als tranen. Het deed me pijn, maar als ik niet ingreep zou ze zichzelf veel meer pijn doen. Ze kwelde zichzelf onnodig, maar daar zou een einde aan komen. Dit bleef ik voor mezelf herhalen om rechtvaardiging voor mijn daden te vinden. Het hielp niets, want alles zou van hem afhangen.
Wat ik die nacht deed was natuurlijk onvergeeflijk, dat wist ik zelf ook wel. Maar ik wou zo graag mijn taak volbrengen, dat haar meenemen naar hem mijn enige optie leek. Hij viel echter tegen me uit, wat de mensen beneden een onstuimige nacht bezorgde. Ze was nog wel te redden geweest, ik had geduld moeten hebben, ik had niet met Kerstmis moeten beginnen, en ik had niet zoveel van haar moeten gaan houden.
Hij had helemaal gelijk. Mijn liefde voor haar was zo groot, maar eveneens was het een egoïstische liefde. Ik voelde me alleen, verstoten. Ik dacht in haar mijn zielsverwant gevonden te hebben, maar we konden niet samenzijn. Daarom leek haar maken tot wat ik ben de enige oplossing. Dat ik haar daarmee ook van leven beroofde was toen nog niet tot me doorgedrongen.
Deze kerst was voor twee mensen uitgedraaid op een ramp. Voor haar omdat ze te zwak bleek voor de taak die ieder na zijn leven opgelegd krijgt. En voor mij omdat ik die taak ontrouw was geweest.
De laatste keer dat ik haar zag zwierf ze rond, doelloos en verloren. Ik voelde me zo ontzettend schuldig. Ik had haar dit aangedaan, ik had haar hier gebracht. Als je geen opdracht had, was hier niets te doen. Ik wist dat ze langzaam gek zou worden, verwilderd rondzwervende, en uiteindelijk toch weer terug zou gaan naar de plek waar ik haar vandaan gehaald had.
De laatste keer dat ik haar zag wist ik dat we beide gedoemd waren tot dat te worden wat mensen geesten noemen. Niets dan schimmen in de concrete wereld. Zichtbaar voor een paar mensen, die meestal een afschuw voor je hadden.
De laatste keer dat ik haar zag realiseerde ik me dat ik voor haar de mooiste tijd van haar leven had weggegooid en die van mij vroegtijdig beëindigd had. Zij zou nooit kunnen voelen wat het met je doet als je andere mensen geholpen hebt. Zij zou nooit weten hoe het voelt om een engel te zijn.
__________________
Al is de reiziger nog zo snel, de ns vertraagt hem wel.
|