Bij elk stukje begin je zonder aanleiding:
Citaat:
Ik zit op het verlaten strandje. De zon schijnt fel en brandt op mijn huid. Echter zorgt een fluwelen bries voor enige verkoeling. Ik staar over het water, waar de glinstering van de zon de welving van de golfslag nog glanzender maakt.
|
Je zit op
het verlaten strand. Welk strand? Als het een onbeschreven strand is, gebruik je toch gewoon 'een'? Je openingszin moet verwelkomend zijn. Voor mij was hij nu al weer verwarrend. Nu geef je het de verkeerde dekking.
Na elke witregel spring je ook weer in op iets totaal anders dan het voorgaande:
Citaat:
Mijn gedachtegang raast voort en trekt me in een roes. Ik voel me machteloos en klein. Als een mier op de wereld. Het lijkt of mijn strandje is veranderd in drijfzand. Het zand, wat eens zachtgeel en fijn was, is een stinkende bruine blubber geworden.
|
De eerste alinea wekt de indruk dat je juist gedachteloos naar de prachtige zonsondergang zit te kijken. Hoe zo opeens ben je diep in gedachten bezig, welke gedachtengang?
En waardoor is het strand ineens op drijfzand gaan lijken? Was het voorheen nog zo mooi, en gedachtenloos, slechts éen alinea verder is het alweer een puinhoop.
Vervolgens: de vlinder.
Citaat:
Ik vergelijk haar met een vlinder, een vlinder die van bloem naar bloem vloog, maar werd opgeslokt door een vleesetende plant. Bijna zeventien was ze. Verkracht. Haar sprankelende, spontane karakter is weggezogen, en heeft plaats gemaakt voor een gesloten, wantrouwende persoonlijkheid.
|
Geef tenminste in één regeltje aan dat het je om 'haar' ging. Ze komt nou ineens uit het niets. Gelijk met dit had je kunnen verklaren waarom het strand opeens zo vuil was. Gewoon door hieraan voorafgaand, aan het eind van de vorige alinea even zeggen waar je aan dacht. bv; 'Ik dacht aan haar.'
Gelukkig ga je wel een beetje dieper op haar in, maar direct daarop maak je een hele slechte fout, naar mijn mening: je generaliseert:
Citaat:
De wereld is gek aan het worden. Moord, verkrachting, schietpartijen, geweld. Ik word misselijk hoeveel haat zich in mensen kan nestelen.
|
Van één gebeurtenis spring je ineens (onaangekondigd dus) naar de conclusie dat de wereld gek is geworden, en dat hetgeen haar overkomen is, veroorzaakt is door hetzelfde dat moord, schietpartijen en geweld in de wereld heeft gebracht.
Citaat:
Ik zit nog steeds op het verlaten strandje. De fluwelen bries die mijn huid eerder verkoelde geeft mij nu koude rillingen. Een dot wolken schuift voor de zon. De eens zo mooie welvende golfslag is nu dof en zwart. Ik staar nog even over het water en besluit naar haar toe te gaan.
In de auto is alles om me heen een waas. Een cascade van snelle lichtbundels vormen een veelkleurig web. De ether troost mij met mooie muziek. Ik ben bang. Moet ik haar omhelzen, of niet? Wat zal ik haar zeggen?
|
Dit is het enige gedeelte waarop ik niets heb aan te merken. Het sluit goed op elkaar aan, en sluit ook goed op de rest van het verhaal aan, gewoon omdat je duidelijk aangeeft wat er gebeurt: 'Ik zit nog steeds op het verlaten strandje.' en 'Ik(...)besluit naar haar toe te gaan.' Prima.
Citaat:
Ze slaapt. Haar borst gaat langzaam heen en weer. Ik geef een kusje op haar voorhoofd. Ik houd mijn adem in, het lijkt of ze voor altijd zou slapen. Even knippert ze met haar ogen, ziet me. Lief, zegt ze. Ze pakt mijn hand en knijpt erin. Met mijn hand nog vast valt ze weer in een diepe slaap.
|
Alleen is hier weer geen connectie met de vorige alinea. Natuurlijk kan ik alle losstaande fragmenten zelf wel aan elkaar koppelen, maar dat is niet de bedoeling. Het moet één verhaal zijn. Voor mij zijn het nu fragmenten binnen dezelfde context, maar het geheel sluit (nét)niet op elkaar aan.
Nou zullen jullie vast wel denken 'Wat een zeikerd.' en inderdaad, dat is waar. Maar hetgeen ik zeg is wel iets waar je naar zou kunnen kijken. Het zou namelijk veel netter in elkaar kunnen steken.