NL poezie analyse
 

Hey mensen ben nu bezig met poezie en heb 1 vraag welke beeldspraak is dit? laatste alinea want ik kan ze allemaal vinde behalve op eind want snap van laatste alinea niet wat ze er mee bedoelenxD zeg wat jij denkt dat dit gedicht betekend

Dwalen door kamers, gangen en portalen,
De wezens vinden die men is geweest,
Schooljongen, ambtenaar, vrek, dief, bruut, beest,
Engel, Dwaas, nietsnut, halfgod. Duizend malen

In andere gestalten leeft de geest.
Hier drinkt mijn drinkebroer uit zijn bokalen
Dar mint mijn minnaar; door de kamers dwalen,
Maar door die ene kamer toch het meest.

Is het al lente? Tuindeuren staan open,
In ’t raamkozijn passer en gaardenboog.
Scheef staat de stoel. Is het net weggelopen?
Ik zoek, en in de hoekkast zit het dan,
En spotlacht met een onderzoekend oog.
Kiekeboe, zegt het kind tegen de man.


Panopticum van H.g. Hoekstra

Als ik het zo lees gaat het over verborgen zaken, verdwaald zijn, weggelopen dingen, vermiste zaken (kiekeboe, is het net weggelopen? dwalen door kamers?

In de laatste strofe lijkt het op verstoppertje spelen, concreet kan ik geen beeldspraak noemen.

Wat heb je bij die eerste twee strofes dan bedacht? Volgens mij is het hele gedicht beeldspraak, dus wat dat betreft is het een goedgekozen gedicht, waarin een man door kamers dwaalt waarin hij degenen vindt die hij geweest is. In de laatste strofe vindt hij dan zichzelf als kind terug, daty vindt hij pas het laatst.

Beeldspraak: "Is het net weggelopen ... zit het dan"

"het" -> kind.

wat snap je niet aan de alinea