![]() |
lin alg
Voor de verandering heb ik binnenkort weer eens tentames, waaronder over het leuke vak lineare algebra. Mijn vraag, de eerste, gaat over de nul ruimte. Als ik het goed begrijp is de nul ruimte niet meer en niet minder dan de oplssing van een stelstel naar 0 bijvoorbeeld x1+5x2=0
2x1+9x2=0 Dus alle oplssingen zoeken die 0 geven zijn eigelijk de 0 ruimte?? En wat is nu het verschil tussen een homogeen stelsel en een inhomogeen stelsel?/ En nog een vraagje erbij. Als ik moet bewijzen dat b.v {[x,y,z]|x,y,z allemaal een element van R en x=2y+z } in R^3 dat het een deelruimte is. Hoe doe je dat? Ik weet wel de voorwaarde, en in dit geval klopt de voorwaarde dat nul de nulvector er ook in moet zitten, maar voornamelijk de andere twee eigenschappen, die begrijp ik niet. Dus de eiegnschappen: x is een elemement van w en labda als elemen t van R dan geld dat labda x een element van w is. als x een element van w is en y is een element van w dan geld dat x+y ook in w zit Alvast bedankt (y) |
gegeven:
V={[x,y,z]|x,y,z allemaal een element van R zdd x=2y+z} te bewijzen: p, q in V => p+q in V p in V => x_p = 2y_p + z_p q in V => x_q = 2y_q + z_q te bewijzen: p+q in V oftewel x_{p+q} = 2y_{p+q} + z_{p+q} WELNU: x_{p+q} = x_p + x_q = 2y_p + z_p + 2y_q + z_q = 2y_p + 2y_q + z_p + z_q = 2y_{p+q} + z_{p+q} QED te bewijzen: p in V, a in R => ap in V p in V => x_p = 2y_p + z_p te bewijzen: ap in V oftewel ax_p = a(2y_p + z_p) en hier valt nauwelijks te spreken van een bewijs... PS: je aanname over nulruimtes is waar, i.e. de nulruimte is idd de verzameling {x|Ax=0}. en dit is ook een lineaire ruimte 1. A(x+y)=Ax+Ay=0+0=0 QED 1. A(ax)=Aax=aAx=a0=0 QED |
Citaat:
|
Citaat:
|
Citaat:
Citaat:
|
Met dat laatste ben ik het niet helemaal eens. De rang van een stelsel is het aantal elementen in de basis ervan. In de basis zitten alle onafhankelijke vectoren, de overige zijn afhankelijk van de basis. Laat r de rang zijn, n het aantal vergelijkingen, dan geeft n-r de nullity, de dimensie van de nulruimte, en dus het aantal _afhankelijke_ vergelijkingen.
Wietse |
Citaat:
|
Citaat:
Mijn excuses, Wietse |
Citaat:
|
Alvast bedankt voor de uitleg. Ik heb nog vraagjes. Een spansel is opspansel van iets. Een voorbeeld. Als je heb uitgerekend wat de nul ruimte is, en daar uit komt dat die gegeven word door de vectoren r[-5,-2,1,0] en s[3,1,0,1]
Dat is dus een vlak. klopt het dan dat het opspansel eigelijk het vlak is dat alle antwoorden geeft? Dus eigelijk dat je hier twee onafhankelijke vectoren heb, en dat de rest van de oplossingen een combinatie zijn van deze twee? En zo ja, zo je dan ook bij een basis kunnen zeggen dat dat een opspansel is?/ Immers als je een basis heb gevonden van een matrix, zou je de andere vectoren in de basis als een lineare combinatie van de basis kunnen schrijven. En nog 1 vraagje. Echt de laatste. Je heb de afbeelding t:x-->vXx Waarin de grote X dus het uitproduct is. Nu moet je de kern van deze afbeelding geven. Ik snap dat het dus betekent dat vXx=o Maar volgens het antwoord is dit gelijk aan het inpprosuct van v en x maal sin(fi) en dat begrijp ik dus niet. hoe kan dat? Alvast bedankt (y) |
Het spansel van een verzameling A van n vectoren {x1,...,xn} is inderdaad de verzameling van alle vectoren die een lineaire combinatie zijn van de vectoren x1 t/m xn. Je kan inderdaad bijvoorbeeld spreken van een n-dimensionale ruimte, welke het opspansel is van n vectoren (welke dus een basis vormen).
Over je tweede vraag: Algemeen geldt dat v uit x (=vXx) gelijk is aan |v|*|x|*Sin[fi] (en nog maal de eenheidsvector loodrecht op v en x), waarbij fi de hoek is tussen de 2 vectoren. Er is dus geen sprake van een inproduct. Voor het inproduct geldt juist: v.x = |v|*|x|*Cos[fi] |
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 18:46. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.