Volgens Schrijfwijzer (van Jan Renkema, Sdu):
(ik typ het maar helemaal over)
Voorzetsel plus zijn of aangepaste vorm op zijn minst, met zijn/ons allen
In combinaties van (vooral)
met en
op met een bezittelijk voornaamwoord, zoals
in/op zijn eentje en
met zijn allen kan het bezittelijk voornaamwoord van vorm veranderen:
- Ik ga op mijn eentje, jij gaat op je eentje, hij/zij gaat op zijn/haar eentje.
- Wij gaan met ons allen, jullie gaan met jullie allen, zij gaan met hun allen.
In sommige gevallen wordt
zijn echter niet aangepast. Hoe vaster of frequenter de combinaties, des te eerder lijkt ook
zijn of alleen
zijn goed. Hieronder staan drie 'regels':
1. In enkele vaste combinaties staat altijd
zijn. De bekendste zijn:
- in zijn algemeenheid, op zijn beloop laten, op zijn Fries, enz., op zijn hoogst, op zijn laatst, op zijn minst, op zijn zachtst gezegd.
2. In enkele minder vaste combinaties zijn beide mogelijkheiden juist;
zijn of een aangepast bezittelijk voornaamwoord:
- met zijn (ons) allen, met zijn (jullie) tweeën, met zijn (hun) drieën, enz.
- 'op zijn' plus een overtreffende tap (behalve de voorbeelden bij 1), dus: op zijn (haar) mooist, op zijn (hun) hardst, enz.
3. In de overige combinaties bestaat een voorkeur voor een aangepast bezittelijk voornaamwoord:
- op jouw beurt, in zijn ware gedaante, op mijn gemak, op onze plek, tot haar recht, uit hun verband rukken.
Dus het kan allebei