Onzichtbare vriend
onder witte lakens, fris
en lenteachtig, telden we
tot tweeëntachtig, want je zei:
‘Honderd is te veel en te oud’
logisch was het niet, maar bij
de laatste tel, -ik had het koud -
sloot ik mijn ogen en wachtte
op jouw –zachte -, zoete woorden
je ademde mijn fantasieën, zo
ze mijn aderen doorboorden
lente tweeduizend vijf: lammetjes
in de wei, schaapjes in de lucht
en de wind zucht, ik ruik de ‘toen’,
het proeft naar kindse herinnering:
-geen “Dag”, geen afscheidszoen
je was weg, als in een betovering-
-vervlogen,
vervlucht, of wellicht,
had ik je zelf wel weg-
en opgezogen-
mijn beste maat, je kwam en ging
ving mijn tranen, in je fluistering
je was niet echt, dat was gebleken
maar, kunnen we niet voor één keer
onder witte, schone lentelakens
die –tweeëntachtig- nog bespreken?
Laatst gewijzigd op 07-04-2005 om 08:01.
|