In het zicht van de haven
Zij loopt langs uitgestrekte weiden
door vogels, vlinders, vee bezocht
met slechts de oevers aan haar zijde
in een schier oeverloze tocht.
Dromend van schone witte stranden,
waar men 't natuurschoon nog niet laakt,
struint zij door velden, bossen, landen,
maar blijft toegank'lijk – immer(s) naakt –
Nooit zal men haar horen schreeuwen,
hoogstens laat zij stil een traan -
Maar waar de eerste zilv’re meeuwen
hun zilte krijsen doen verstaan,
daar schiedt wat schieden zal voor eeuwen:
zij sterft en laat de zee begaan.
__________________
ich seh dein herz, dein echolot, schlägt wellen in die see
|