De dativus zou je inderdaad met het meewerkend voorwerp kunnen vergelijken.
Bijvoorbeeld: Arutha puellae rosam dat. (Arutha geeft (aan) het meisje een roos)
Verder kan de dativius in sommige zinnen vertaald worden met een aanduiding van bezit.
Bijvoorbeeld: Nomen mihi Marcus est. (letterlijk: de naam aan mij is Marcus) Mijn naam is Marcus, ik heet Marcus
Mihi tectum est: ik heb een dak (aan mij is een dak)
(misschien weet je wat Jezus in een oudere vertaling zegt als hij aan het kruis hangt: "mij dorst". Oftewel "ik heb dorst".
Ik heb me altijd afgevraagd waarom het met "mij dorst" is vertaald, want zo'n constructie kan helemaal niet in het nederlands, maar het maakt het voor mij makkelijker te onthouden)
Daarnaast heb je werkwoorden die altijd met een dativus gaan.
Studeo linguis (ik leg me toe op talen)
Caesar parcet adversis (Caesar spaart de vijanden)
NB. In deze zinnen hebben dus linguis en adversis de functie object/lijdend voorwerp. Maar ik vermoed dat je dat nog niet hoeft te weten.
En dan nu het antwoord op je vragen:
Nee, de bezitter staat in de dativus: mihi tectum est. Ik heb het dak. En dus niet: het dak heeft mij. Jouw voorbeeld zou worden. Domino servus est. De meester heeft een slaaf.
De twee vraag begrijp ik niet zo goed. In principe krijgt elk type zn. een eigen naamval, afhankelijk van de functie van de zin. Als een bijvoeglijk naamwoord niet in de buurt staat van het zn. waar het bij hoort, maar bijvoorbeeld aan het eind van de zin (dat zie je bij Ovidius nog wel eens), dan heb je met een hyperbaton te maken.
__________________
The brown rat looks questioningly at its corpse. Squeak? SQUEAK. The ghost of the rat nods sadly, and disappears down a nearby sewer.
|