Afsluitdijk
De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.
Vòòr mij de jonge pas-geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken
onschuldig op elkanders schouder slapen.
Dan zie ik plots, als waar 't een droom, in 't glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
Beelspraak heb ik erg moeite mee, dit heb ik gevonden:
De bus rijdt als een kamer door de nacht (r1) = vergelijking met verbindingswoord
Dan zie ik plots, als waar 't een droom, in 't glas (r9)= vergelijking met verbindingswoord
links ligt de zee, getemd maar rusteloos = personificatie
Vòòr mij de jonge pas-geschoren nekken = pars pro toto
beweegt de mond als sprak = pars pro toto
Zien jullie nog meer?
|