Veel formules komen op hetzelfde neer. Zo is de inhoud van veel ruimtefiguren te geven met de formule inhoud = oppervlakte grondvlak x hoogte. Wat verschilt, is dan de vorm van het grondvlak. Bij een kubus is dat een vierkant, dus zijde x zijde. Bij een balk is dat een rechthoek, dus lengte x breedte. Bij een cilinder is dat een cirkel, dus straal x straal x pi.
Probeer om te begrijpen waarom de formules zo zijn. De oppervlakte van een cilinder bestaat uit de oppervlakte van boven- en ondervlak, dus twee cirkels, en de cilindermantel. Als je de mantel open zou knippen en uit zou vouwen, vormt de cilindermantel een rechthoek waarvan de hoogte gelijk is aan de hoogte van de cilinder en de breedte gelijk aan de omtrek van de cirkel die boven- en ondervlak is. Met dat inzicht kun je op je toets de ingewikkeldere formules zelf beredeneren. Je moet natuurlijk nog wel de formules voor basisfiguren zoals de cirkel kennen, maar die heb je in de brugklas al geleerd.
|