|
Zo.
[Edit: Oei, hij is wel erg lang. Ach, zie maar of je tijd over hebt. Meer *dan* zeven minuten zal het niet kosten.]
- - -
De wereld was een jaar geleden al vergaan, maar dat kon ons niets schelen. Zoals iedere nacht liepen wij met ons vieren door de straten van de stad die niet langer bestond. Ik liep aan de linkervoorkant, rechts van mij was Gustav, die slechts op straat en op zijn zolder leefde, daarachter wandelde George, een magere, lange jongen die alleen oog had voor wat zou komen en niet meer wist welke broek hij gisteren droeg, en achter mij liep Alex, die het negatief van George had kunnen zijn. Hij had geen hoop meer voor de toekomst en bleef vervlogen tijden herbeleven zonder vooruitgang. Bovendien was Alex bijzonder vettig, wat hem slecht stond.
In het midden van ons denkbeeldige vierkant was een plaats gereserveerd voor Hij die we alle vier niet kende, maar van wie we donders goed wisten wie Hij was. Zoals mensen wachten op een onbekende maar zekere dood, wachtten wij op Hem. Heel soms konden we Hem horen, maar zien nooit. Ja, George beweerde eens dat hij Hem welzeker gezien had, toen hij het gordijn des tijds, zoals hij het noemde, opzij gerukt had, maar met een gevoel dat hij de eer aantastte van iets wat onaantastbaar was, gingen we hem te lijf. Drie avonden kon hij niet mee vanwege de pijn in zijn botten en sindsdien hield George zijn onzin voor zich.
Op een dag, niet ver meer van hier verwijderd, zou Hij zeker komen en in ons midden lopen. Alex bleef echter negatief. Hij liep met ons mee omdat hij anders toch maar alleen over zou schieten. Ik geloof dat hij stilzwijgend misschien wel waarde hechtte aan het idee dat er ooit iemand zou komen die verlichting bracht, maar dat hij gewoon niet wilde dat wij het wisten. Geen mens kan leven zonder hoop, toch?
Wat er precies ging gebeuren als de leegte opgevuld zou worden, kon niemand ons vertellen. Natuurlijk, we hadden er allemaal zo onze ideeën over, waar we probeerden elkaar er niet van te overtuigen. Het leek ons niet gepast om Hem tot hetzelfde niveau te trekken van onze banale discussies. Zelf denk ik dat Hij het hoofdstuk uit de wereldgeschiedenis waarin wij leven af zou komen sluiten. Opgeschreven, ingebonden en op de plank. Onze tijd zou voorbij zijn, maar we zullen onsterfelijk zijn. Het leek me de enige manier.
Gustav begon met spreken en zoals altijd had hij iets gevonden op zijn zolder. Voor ons bestond het huis van Gustav alleen maar uit een onmetelijke zolder vol met nostalgische nonsens waar niemand buiten hijzelf waarde aan hechtte. Er ging geen nacht voorbij of hij probeerde iets wat hij gevonden had bij ons aan te prijzen, om zo het verleden te plaatsen in het heden.
“Ik heb een foto van mijn vader gevonden, tussen de spullen van mijn moeder,” stak hij voorzichtig van wal. Toen niemand reageerde, deed hij maar alsof iemand hem een vraag gesteld had.
“Ik weet niet of hij op me lijkt, maar ik denk van wel. Het is alleen onmogelijk om dat vast te stellen, omdat ik niet weet hoe ik eruit zie.”
“Je lijkt niet op hem,” zei Alex, “want hij is dood en jij leeft.”
“Maar zijn foto…”
“Foto’s leven evenmin als jouw vader.”
“Maar er is toch iets van mijn vader dat in mij voortleeft?” hield Gustav voet bij stuk.
“Ik zeg je dat het niet zo is. Je vader is dood, een afgesloten stukje leven in de enorme stroom van de mensheid die vorig jaar ten einde kwam. Het enige wat nog van hem over is, is dat stuk papier in je hand, maar daar maak jij zelf een deel van je vader van. Je projecteert er je verlangens op en kent er waarden aan toe die het zelf niet heeft. Je behandelt het verleden als een stomme invuloefening.”
“Misschien, maar jij behandelt het verleden als iets waar we met een grote boog omheen moeten lopen en waar we alleen maar vanaf een afstand ‘oh’ of ‘ah’ over mogen zeggen. Wat is dan beter?”
“Heren,” kwam ik tussenbeiden, “laten we geen ruzie maken. U bekijkt de zaken allebei anders en dat hebben we al honderden keren vastgesteld. Het heeft geen zin om zo verder te gaan. We hebben er nu allemaal notie van genomen dat er een meningsverschil is. Dat is er al weken tussen jullie en eigenlijk tussen ons allemaal. Feitelijk is het overduidelijk dat wij elkaar niet uit kunnen staan, maar laat ons het er bij laten.”
Maar toegefelijk waren ze niet. Op een gegeven moment moest ik zelfs Hem er bij halen om hen het zwijgen op te leggen. Het is niet dat ik niet tegen ruzies kan, neen. Ik heb geen zwakke natuur. Het is gewoon dat mijn geheugen niet eindeloos is, en wanneer ik alles wat gebeurt vast wil leggen, moet er niet teveel gebeuren. Zo simpel is dat. We moeten Hem, wanneer Hij komt, toch een compleet plaatje van wat er allemaal gebeurt is kunnen geven?
Toen de rust weergekeerd was in ons midden, uitte George de vraag waar we heen gingen. Hij vroeg dit elke avond en ik gaf hem hetzelfde antwoord als elke avond.
“We lopen doelloos rond om de tijd te doden. We gaan nergens heen, George. Nooit.”
Door een bizarre gril van het lot was ik als leider van de groep aangewezen. Nooit had ik zulke ambities gehad, maar toen het eenmaal gebeurde, kon ik er natuurlijk niets meer aan doen. George was wellicht een betere keuze. Iemand die let op wat er komen gaat, zal misschien goed kunnen leiden. Maar wie weet was Alex ook wel beter. Zijn pessimisme zou sober maar effectief zijn. Wat is het nut van vooruitgang in een wereld die vergaan is? God, wie weet zou zelfs Gustav het er nog beter afbrengen dan ik. Hoewel, misschien zouden we dan elke avond op zijn zolder zitten, trachtten het verleden terug naar het heden te brengen.
Maar de kaarten waren geschud en gedeeld en ik was de leider geworden. Het zou dus wel goed zijn en daarmee was alles gezegd. We hoefden geen doel meer te hebben, zolang we maar in beweging bleven en bijhielden wat er gebeurden. Zo simpel was dat.
Van ons vieren had George het moeilijkste leven, denk ik. Niet dat hij ziek was of pijn had, maar zijn levensfilosofie kwam op ons zo onmogelijk over. Daar stonden we, in een stad die niet bestond, in een wereld die al een jaar terug vergaan was en nog, ondanks dat alles, keek George reikhalzend uit naar wat komen ging. Goed, we keken allemaal uit naar de komst van Hem, wat in de nabije toekomst zeker zou gebeuren, maar George zag het leven nog zonniger in. Hij was niet achterlijk en gaf ook graag toe dat het leven waardeloos was, maar hij bleef tegelijk volhouden dat het allemaal goed zou komen. Wanneer we hem vroegen hoe dat zou kunnen, in een wereld die vergaan was, glimlachte hij alleen maar.
Ik denk dat hij het meest neerslachtig was van ons allemaal. Zijn geveinsde positivisme was alleen om ons de ogen uit te steken. Achter de glimlach ging een stortvloed aan droge, ongehuilde tranen schuil. Zeg nu zelf; iemand die niet eens meer het verleden kan waarderen, in een wereld zonder toekomst… wat komt daar van?
Het meest merkwaardige van onze nachtelijke tochten was misschien wel dat ze nooit ophielden, omdat de nacht nooit voorbij was. Altijd was het donker en altijd liepen wij doelloos over straat. Gustav kibbelde soms met ons, omdat hij naar huis wilde, naar zijn zolder, maar het was nog te vroeg volgens de anderen. Een absurde notie, omdat we nooit ergens hoefden te zijn en vooral omdat al onze horloges anders liepen en niemand de juiste tijd bij zich had. George had zelfs helemaal geen horloge.
We werden niet moe van onze eindeloze zwerftochten, maar toch sliepen we niet. Althans, niet in de normale zin van het woord. Heeft u ooit op een avond een boek gelezen, alleen maar om na tientallen bladzijden op te kijken en te zien hoe de kamer ongemerkt donker is geworden? Dat gevoel van wakker worden uit een pseudo-slaap hadden we geregeld en dat was ook het punt waarop de nieuwe dag begon, besloten we. Helaas ervoeren we het allemaal op een verschillend moment. Een relatie met de tijd op onze horloges was er niet. Eigenlijk had niets meer een relatie met de tijd, behalve hoe wij dachten. Maar dat was niet te veranderen. We waren nu eenmaal zo, en wat gebeurde, gebeurde. Zo simpel was dat.
Ik kan me niet herinneren dat we ooit een levende ziel tegenkwamen op onze tochten, hoewel Alex zei dat hij een keer een hond had zien lopen. Opeens schreeuwde hij en wees hij naar een plek die voor ons als alle andere plekken was.
We kalmeerden hem en vroegen wat er aan de hand was. Na een poos kon hij vertellen dat hij een hond had zien lopen, over de straat, die steeg daar in. We hielpen hem weer overeind en liepen met ons vieren naar de steeg.
Omdat we daar niets zagen, voelde Alex zich verplicht om te vertellen hoe die hond eruit zag. Toen hij het beest uiterst nauwkeurig en uitvoerig beschreef en zelfs een naam wist, hielden wij op hem te geloven. Het is niet gek dat iemand in een situatie als de onze zijn oude, overleden huisdieren denkt te zien.
We gaven Alex en paar tikken voor zijn hoofd, om zijn geheugen weer recht te zetten, maar achteraf dacht ik dat we hem beter hadden kunnen laten. Achteraf vond ik het maar zielig voor hem. Misschien had hij het zelfs nog erger dan George.
Ik was het die opmerkte dat we niet wisten in welke stad we liepen. Toen ik in mijn papieren probeerde alles zo nauwkeurig mogelijk vast te leggen, liep ik klem met de zin ‘zoals iedere nacht liepen wij met ons vieren door de straten van …’
Aan mijn lotgenoten vroeg ik welke stad zij dachten dat het was, maar niemand was het eens met de ander. Alex bleef er bij dat we liepen in Alexandrië, de stad die duizenden jaren terug verzwolgen was door de oceaan. Volgens George liepen we in een stad die over miljoenen jaren gebouwd zou worden, wanneer de evolutie een nieuwe wenteling gemaakt had. Hij wist er het pikante detail aan toe te voegen dat de mensen dan gevoeliger zouden zijn voor de vierde dimensie, die van tijd. De dromer. Gustav bleef het meest realistisch, hoewel zijn antwoord wel erg typisch was. Volgens hem liepen we in Berlijn, de stad waar zijn vader vandaan kwam. Alledrie de antwoorden waren onzin, dat wist ik. Ik was nooit in die steden geweest, dus kon ik er ook niet zijn.
De stad moest een naam hebben, maar omdat we die niet konden ontwaren, bestond deze stad niet. Zo simpel was dat. Het kwam er op neer dat deze stad vergaan was, net als de wereld. Een logische stap, maar moeilijk om te nemen als je elke avond door een betonnen doolhof dwaalt.
Ik denk dat het toen was dat we beseften dat de aarde vergaan was. Maar dat kon ons niets schelen.
De avond waarop we wachtten was eindelijk gekomen. Het begon ermee dat George een vaag brommend geluid hoorde toen we langs de bibliotheek liepen. We bleven allen staan en spitsten onze oren. Ik hoorde het, daarna Gustav en als laatste Alex ook. Het werd steeds heftiger en toen de boeken binnen in het gebouw uit de kasten vielen, werden we angstig. Hadden we ons vergist in Hem?
We keken elkaar aan, misschien voor de eerste keer sinds het vergaan van de aarde en op het brandpunt van onze blikken ontstond een withete stip, gedragen door niets. We bleven bewegingloos staan terwijl de stip naar de grond zakte en op het kruispunt van vier tegels bleef liggen.
Toen er een tijd langs niets gebeurde, durfden we weer te bewegen, George als eerst. Hij stak zijn vinger uit en raakte de witte bal aan.
“Het is ok,” zei hij.
Wij volgden zijn voorbeeld en raakten allen met onze rechterwijsvinger de bal aan. Een verblindend licht spoot uit de bal, op het moment dat Alex, de laatste, zijn vinger erop legde.
Toen onze ogen gewend waren aan de enorme flits, waren we versmolten tot één mens, midden op de vier tegels. We waren Hem. Ik was Hem.
Mijn geest was gevuld met maar één enkele gedachte, te vangen in één woord:
“Nu.”
Op dat moment verging ik.
- - -
LUH-3417
Laatst gewijzigd op 20-04-2003 om 00:23.
|