Ik zit op een rustig strandje. Net een tijdschrift uitgelezen, ik leun langzaam achterover en voel hoe de zon mijn buik warm maakt. De hemel is wolkeloos, er zijn nauwelijks tot geen golven. Ik kijk eens om me heen en besef me dat ik niks te doen heb. Op een afstandje voor me ligt een aangespoeld stukje zeewier dat eeuwig met het zeewater mee lijkt te bewegen.
Een meter of vijf rechts van mij zie ik een kleutertje een zandkasteel bouwen. Een klein, blond mannetje is druk met zijn roze schepje in de weer. Ik schat hem ongeveer zes jaar oud. Opeens staat het rondbuikige mannetje op om naar zijn ouders, die blijkbaar iets verderop zitten, te rennen. Tijd om te gaan, blijkt het. Het jonge gezin verdwijnt achter een grote handdoek.
Opeens voel ik in me een grote drang. Het gevoel dat ik iets kwijt moet. Ik knijp met een hand in mijn buik, er zit niet veel vet. Vervolgens strijk ik eens met mijn hand door mijn haar, dat door de zon lekker warm aanvoelt. Ik bekijk hoe de grote handdoek verderop beweegt, het gezinnetje verbergende.
Mijn blik glijdt vervolgens langzaam naar het zandkasteel dat het jochie achtergelaten heeft en ik voel de onbekende drang steeds sterker worden. Plots sta ik op. Terwijl mijn knieën zich strekken ondersteun ik mezelf met mijn armen. Ik veeg wat zand van mijn zwembroek en mijn kuiten en loop op het kasteel af. Een paar keer kijk ik om me heen en weer naar het kasteel. Ik ga boven het kasteel staan en kijk nog weer eens rustig om me heen. Niemand te zien, niemand te horen. Ik trek snel mijn broek uit en kniel. Twee minuten later trek ik mijn broek op en ren ik de zee in. Graaf Drol inspecteert zijn troepen op de binnenplaats.
__________________
ik sla foetussen als vissen dood.
Laatst gewijzigd op 16-04-2004 om 14:34.
|