Oppermachtig
Kabbelend water, kristallen van licht
dalen sierlijk soepel op mijn gezicht
Ik zwem, zweef door een zee van
slanke slingerende slierten
goudgeel, brons en rozenrood
Daar komt de zon, de bron
die mijn bewegingen
bevriest
een schim van schoonheid
op de kiezels in klotsende golven
Drijvend over diepe dalen,
dansend, dronken van vertrouwen
in een kronkelende overvloed
van bubbelende luchtbellen
Mijn horizon is bodemloos
onwetendheid is troef;
Heerser in het rijk van volkomen vrijheid;
de vis in zijn aquarium.
__________________
In den beginne was het woord
|