Bij de bushalte stonden vier mensen, en op het moment dat ik langsliep, keek ik snel opzij. Nieuwsgierigheid. Alles stond even stil, mijzelf meegerekend. Honderden herinneringen werden me in het gezicht geduwd. Bij de bushalte stonden vier mensen, en één van hen was Abdenour. Hij is bijna een jaar lang mijn hand-in-hand basisschool verkering geweest, en in de seconde dat mijn ogen zijn blik vatten flitsten er teveel beelden voorbij m'n netvlies. Samen met Abdenour kleurplaten van beren die hartjes vasthielden inkleuren, mijn andere verkeringen, hoe lief hij was en aardig bleef tegen iedereen die hem pestte omdat 'ie uit Afghanistan was gekomen, en z'n Nederlands nog niet zo goed was.
Zou het nu vlekkeloos zijn?
Zou hij me nog herkennen?
Een herinnering waar ik me nog steeds (tevergeefs) tegen verzet. Ik met Natalie, een populair meisje dat ik eigenlijk helemaal niet aardig vond, achter een fietsende Abdenour aanrennen, "Abdehoer" roepend. Dat was in groep zes. Hij wist niet eens wat het woord betekende. Wist ik het wel? Waarom deed ik dat? Hij was mijn vriend. Toch? Zou hij het nog weten? De jongen met de truien van zijn vader, van zijn broer, die zo mooi kon tekenen. De jongen die nu zo mooi is dat ik stil was blijven staan als ik 'm nog nooit eerder had gezien.
Zou íemand nog weten wie hij is? Misschien moet ik een briefje met "sorry" in zijn brievenbus doen. Sorry, voor het uitschelden toen. En dat ik Natalie toch niet aardig vond. Ik was tien, hoorde ik niet beter te weten? Ik ga een briefje schrijven, maar -
Zou hij nog weten wie ík ben?
|