Het verhaal loopt niet lekker, dus graag veel kritiek...(waar ik wat mee kan)
Zittend op een muurtje bij mijn bushalte kijk ik naar de mensen die voorbij komen. Het is fijn om zo te zitten, ik doe iets tijdens het wachten op de gemiste bus. Of eigenlijk, de volgende bus, de gemiste is immers al weg. Terwijl ik onbeschaamd naar een afscheid nemend stelletje aan het staren ben komt er een oude man naar me toe. Hij is lang, draagt een wit T-shirt en een kakikleurige broek. Zijn ietwat onverzorgde gezicht kijkt aardig dus ik glimlach hem vriendelijk toe. ‘Mag ik je iets vragen? Het is misschien een beetje vreemd’. Hij lacht wat onzeker. Ik knik, een beetje twijfelend, want de vraag komt een wat vreemd over. ‘Er kwam net een jongen naar me toe.’ zijn arm wijst rechts waar in de verte een donkerharige jongen in een steeg verdwijnt. De man zwijgt weer. Om hem aan te moedigen, want ik ben nu nieuwsgierig geworden, knik ik hem toe. ‘Weet jij wat de ziekte van asperge is?’ vraagt hij dan plotseling. Ik schud van nee, terwijl ik me afvraag of de naam me enkel bekend voorkomt omdat het klinkt zoals de gelige, langwerpige groente die ik verafschuw. ‘Nee, de naam komt me wel bekend voor, maar ik weet niet wat het inhoud’ antwoord ik. ‘Ja, kijk, die jongen, tja, die kwam plotseling naar me toe, en zei dat hij de ziekte van asperge had. En nu vroeg ik me af....’ Hij zwijgt weer. Omdat ik niet goed weet wat ik met het gesprek aan moet, kijk ik afwachtend, ‘Vroeg hij dat zomaar? Zonder aanleiding?’. De man kijkt me lachend aan, ‘Haha, misschien is dat wel de ziekte, dat je naar wildvreemde toe komt om te zeggen dat je ziek bent’. Ik lach met hem mee. Hij schijnt over zijn ongemakkelijke gevoel heen te zijn gekomen en begint nu echt te praten. ‘Ikzelf heb de ziekte van alzheimer, rotziekte hoor, je wordt debiel en je hebt het zelf door. Ik vergeet soms waar ik ben, ik tril, en mijn kinderen betuttelen me. Een rotziekte, ja ja, en rotziekte is het.’ Ik zie dat mijn bus er aan komt, en maak een aarzelende beweging van opstaan. De man blijft echter zachtjes doormompelen ‘rotziekte, rotziekte...’ Zijn gezicht is triest geworden, ouder en bang. Ik knik en kijk een beetje moeilijk. ‘Dat is mijn bus, ik moet gaan?’ Dan komt er plots een glimlach door zetten. ‘Nou meid, zo erg is het nu ook weer niet. Ik kan een goed boek vaker lezen. Nou wat zeg je daarvan’ en hij lacht hardop.
In de bus kijk ik door de ruit. De man is op het muurtje gaan zitten en kijkt naar de mensen. Mij maakte ze blij, hem maken ze eenzaam.
__________________
†-"Als ik alleen geloof wat ik begrijp, is mijn geloof net zo groot als mijn hoofd." Godfried Bomans -†
|