Jarenlang sprak Erik er niet meer over, maar zijn avontuur in Wollewei heeft hij nooit meer van zich af kunnen zetten. Vaak viel hij uitgeput in slaap; moe van het huilen; hij schreeuwde zachtjes dat hij terug wilde in het schilderij. Een wereld waar hij zich veel beter voelde dan hier; hier waar zijn hoofdkussen nat werd van tranen; het rotleven dat als maar rotter en rotter werd naarmate de tijd verstreek. Op school ging het steeds slechter; het enkele vriendinnetje dat hij had, liet hem al snel in de steek en al zijn vrienden volgden uiteindelijk haar voorbeeld. Erik ging verzamelingen aanleggen van insekten en naarmate hij wanhopiger werd, probeerde hij met ze te praten. Ze zeiden niets. Teleurstelling op teleurstelling wachtte hem en tenslotte waren het alleen nog maar die kleine diertjes waarmee hij zich durfde te bemoeien. En op een dag, terwijl hij bezig was wat spinnetjes te bestuderen, begon een van de beestjes plotseling tegen hem te praten. Een gevoel van geluk beheerste hem voor een moment; eindelijk. Ze praatten honderduit; het beestje bleek hem heel goed te begrijpen; en niet alleen dat spinnetje. Steeds meer beestjes begonnen zijn taal te spreken en Erik voelde zich bijna weer zoals in het schilderij.
Op een dag hoorde hij weer een beestje praten, maar hij zag het niet. "Waar ben je dan lief klein beestje?". Maar het ging niet op zijn vraag in. En eigenlijk bleek het ook helemaal niet zo'n lief beestje te zijn. Erik keek overal om zich heen, maar het beestje was nergens. Zijn kleine vriendjes thuis wisten ook niet wat er was; en ze deden ook een beetje of het ze niet interesseerde. Het gebeurde nu steeds vaker dat er beestjes tegen Erik praatten die hij niet kon zien. Sommigen zeiden heel gemene dingen; ook de diertjes thuis waren lang zo aardig niet meer. Ze vertelden Erik wat een sukkel hij wel niet was en dat niemand hem aardig vond omdat hij gewoon niets voorstelde. Op een dag zei een tor dat Erik beter dood kon zijn dan levend omdat hij niet deugde. Erik barstte in tranen uit en smeet de glazen kooi in een hoek. Scherven vlogen in het rond en tientallen torretjes baanden zich een weg door de kamer. Ze werden nog veel en veel bozer en Erik werd bang. Heel erg bang... door de dingen die ze zeiden en de manier waarop ze het zeiden... écht heel erg bang; hij vluchtte in paniek naar buiten, maar de diertjes bleven hem achtervolgen. Hij zag ze niet meer, maar ze waren er wel. Ze scholden hem uit en riepen naar hem dat hij zichzelf beter dood kon maken. Ze hadden gelijk; iedereen haatte Erik omdat hij zo'n sukkel was en het was beter als... Tranen in z'n ogen; z'n stem schor van het janken en schreeuwen; niemand om hem te helpen. Paniek alom minuten lang en dan wordt het plotseling stil. IJzingwekkend stil. Een vlinder strijkt voorzichtig neer op zijn schouder. Een spinnetje dat zich verstopt had kruipt lieflijk over z'n arm naar beneden. Ze houden van hem; ze houden ontzettend veel van die jongen die altijd zo goed voor ze gezorgd heeft; die jongen die altijd zo ontzettend lief voor ze was; en nu stilletjes meewiegt met de wind, voeten bungelend op een kniehoogte boven het gras; ze houden zielsveel van hem...
|