![]() |
|
Verwijderd
|
Ik ben bezig met een examensom wiskundeB1,2.
Het betreft het examen vwo wiskundeb1,2 2006 vraag 8. http://www.examenbundel.nl/assets/ge...1_2_I_2006.pdf Ik snap dat er een binomiale verdeling is met n = 52 en p=.5 Ik snap ook dat je hierbij moet opschrijven dat P(V>g)<0.05 Maar ik weet vervolgens niet hoe ik g moet uitrekenen. Kan iemand mij opweg helpen? Of gewoon het antwoord geven natuurlijk ![]() |
Advertentie | |
|
![]() |
||
Verwijderd
|
Citaat:
![]() |
![]() |
||
![]() |
Citaat:
Er wordt dus gevraagd, voor welke g er geldt dat P(V>=g)<0.05. Oftewel: Voor welke g geldt er dat P(V> ??? ) < 0.05. Oftewel: Voor welke g geldt er dat P(V<= ??? ) > 0.95. etcetera. (Ga zelf even na wat er op de plaats van die vraagtekens moet komen) Je zou bijvoorbeeld even een tabelletje in je GR kunnen zetten, waarin je voor elke g die kans berekent. In onze tijd (toen rekenmachines nog verboden waren) zouden wij het op vergelijkbare wijze opzoeken in een tabelletje. Dit even afgezien van het feit dat in ons tabellenboekje n=52 niet voorkwam in de tabel met de cumulatieve binomiale verdeling. Dus in de praktijk zouden wij waarschijnlijk interpoleren tussen de waarden voor n=40 en n=60, die wij konden aflezen in de "nomogrammen bij binomiale verdelingen". Dus het antwoord van Barry K is helemaal niet zo vreemd. |
![]() |
||
Citaat:
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|
Advertentie |
|
![]() |
|
|