Citaat:
Ik bedoelde alleen de afgeleide aan elkaar gelijk stellen. Je krijgt dan een coördinaat waarvoor de afgeleiden hetzelfde zijn, dus kan je deze invullen in Y2, waarna alleen p nog onbekend is. De p die je dan berekent is de 'laatste' p waarvoor de functies elkaar snijden. Dus voor alle p kleiner dan wat je net berekend hebt.
|
Laten we beide opties eens apart bekijken om te zien of we dan inderdaad op hetzelfde resultaat uitkomen.
Eerste optie: theorie van tweedegraadsvergelijkingen toepassen. Stel y
1=y
2, dus

, dus

. Voor de discriminant D geldt: D=64-(6-p)=64-6+p=58+p. Willen de grafieken van y
1 en y
2 elkaar niet snijden, dan moet gelden: D<0, dus 58+p<0, dus p<-58. Voor deze waarden van p zullen de grafieken van y
1 en y
2 elkaar niet snijden.
Tweede optie: afgeleiden gelijk stellen, x invullen en zo de gezochte p vinden. Er geldt:

, dus

, dus x=16, dus y
1=4-80+6=-70, dus 48+p=-70, dus p=-118. Je vindt zo slechts 1 waarde van p. Deze voldoet weliswaar aan p<-58, maar in werkelijkheid heb je een oneindig aantal waarden van p, die voor p<-58 geen snijpunt geven. Het aan elkaar gelijkstellen van de afgeleiden geeft dus niet het gezochte antwoord. Je vindt bijvoorbeeld niet de waarden p met -118<p<-58, terwijl deze waarden ook aan aan p<-58 voldoen.