Over het algemeen geldt dat een meewerkend voorwerp in de derde naamval staat en een lijdend voorwerp in de vierde naamval. In de zin "Ich gebe ihm den Brief" is ich het voorwerp, Brief is lijdend voorwerp en omdat Brief mannelijk is krijg je dus "den Brief". Degene aan wie de brief gegeven wordt (ihm) is het meewerkend voorwerp.
De derde naamval treedt verder op na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, entgegen en gegenüber, waarbij de laatste 2 voorzetsels meestal achter het zelfstandig naamwoord staan. De werkwoorden ähneln, begegnen, danken, gefallen, gehören, gelingen, glauben, gratulieren, helfen, nützen en schaden hebben ook de derde naamval.
De vierde naamval treedt verder op na de voorzetsels durch, für, gegen, ohne, um, entlang, en bis. De werkwoorden bitten, fragen, interessieren, lehren en de uitdrukking es gibt hebben ook de vierde naamval.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|