afstad
gisteren werd ik te wakker
om bij te blijven
dus gleden we het bed uit
de wereld in
waar ik ons pas
voorbij enkele grenzen
neer durfde leggen
ergens onderweg werd wel gevraagd
naar iets van een bestemming
verder dan de parkeerhaven
ik keek in ’t luwe gras
dat gonsde van bedrijvigheid
om niet
omhoog te hoeven kijken
(haar blik en ik, wij kennen elkaar al)
daar zijn we dan
gestrand in een land van
buiten staan en leenbelevenissen
m’n dochter tussen de vitrage op het balkon
ze wijst voorbij de oranje aders van de stad
naar de nietige pier die hier het einde heet
als de aarde op zijn kop gaat staan
verandert het zwarte water in azuur
ver buiten het bereik van alle luchten
en wacht ik tot dit avontuur verzandt
in een vlucht
ik beloof morgen aan mama te denken
maar zij is alvast begonnen
waarom heeft zij als alle kinderen
toch zó’n vermogen tot verdriet?
sussend waai ik de wakkerte van ons vandaan
morgen gaan we naar het einde
en - wie weet - zal je moeder daar staan
ongelovig staren haar blik en ik
elkaar aan
foto van Martha Albuquerque