Naar aanleiding van een deel van mijn droom van vannacht, heb ik een kort verhaal geschreven. Ik heb vooral geprobeerd de sfeer die in mijn droom zat, te laten weerklinken. Ik hoop dat jullie die eruit kunnen halen. Dat er geen namen worden genoemd is een heel bewuste keuze; in mijn dromen weet ik om wie het gaat, maar niets heeft een naam.
Hij begrijpt me niet.
Hij begrijpt me niet. Ik heb zo vaak gewenst dat hij me zou begrijpen, dat ik hem alles zou kunnen vertellen. Hij trekt me aan. Niet alleen omdat hij mooi is, maar omdat hij zo rustig is, zo anders dan ik. Ik heb hem altijd al willen aanraken – hoe zou hij voelen? Zacht; hij ziet er zacht uit. En hij zal warm zijn.
In het maanlicht is het gras blauw. De heg is verder weg en grijs. Het is geen hoge heg, maar ik kan er niet overheen kijken. Achter de heg is het bos zwart en de mist koud. Alles neem ik in mij op, om niet te hoeven denken aan wat komen gaat.
Hij staat dichtbij. Ik voel zijn warmte en als ik mijn linkerhand iets strek, raak ik hem aan. Deze nacht verlies ik alles, niets anders kan gebeuren wat erger is. Ik strek mijn vingers uit. Zijn hand voelt warm. En zacht. Ik laat mijn hand in de zijne glijden en hij knijpt erin. Hij trekt niet weg, hij stoot me niet af.
De kinderen trek ik hun zwarte mantels aan. Dan bukken zij zich alletwee en volgen de vrouw, met wie ik mijn jeugd heb gedeeld, door de heg het kreupelhout in. Ik ga hen achterna, want ik kan ze niet loslaten. Als een kat sluipt mijn dochtertje behendig voor me door het gitzwarte bos. Geen geluid klinkt.
Plotseling wijken de dunne stammen en valt maanlicht op de grond om ons heen. Er is een kring om de maan. Mijn twee kinderen kus ik, de vrouw die ik jaren lang als mijn zuster beschouwde raakt mijn hand aan. We doen of we elkaar gauw weerzien, hoewel we weten dat dit vaarwel voorgoed is. Dan rennen de drie gemantelde figuren over het maanverlichte pad vol vreemde schaduwen. Naar hun vrijheid, maar weg van mij.
Als ik terugkom op het veld, is het leeg en kil. Maar hij staat er nog. Hij heeft gewacht. Hoewel ik hem nooit durfde te vertrouwen, is hij de enige die ik nu nog heb, de enige die ik kán vertrouwen. Ik wil me sterk houden, maar durf niet alleen te zijn.
Voorzichtig raak ik hem weer aan. Zijn hemd is klam van zweet en mist. Mijn armen vouwen zich om hem heen, mijn wang rust ik tegen zijn schouder. Ik zucht opgelucht. De zucht doet hem denken dat ik huil en zijn armen omklemmen mijn schouders. Net als hij mijn hand pakte. Hij stoot me niet af, hij streelt me niet en hij trekt me niet dichterbij. Alles wat hij doet is me vasthouden en dat is alles wat hij moet doen. Al huil ik niet. Mijn schouders schokken, zijn hemd voel ik nat worden onder mijn gezicht. Ik huil toch. Hij heeft me altijd begrepen. Alleen begreep ik hem nooit.
|