Kijk bij de voorzetsels an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor en zwischen of er sprake is van een zich ergens bevinden (ergens zijn, dus een rust) of van een ergens komen, dus een beweging. Bij een ergens zijn gebruik je de derde naamval, en worden de lidwoorden der en das verbogen als dem, het vrouwelijk lidwoord die als der, en het meervoud die als den. Het lidwoord ein wordt dan verbogen als einem en het lidwoord eine als einer. Bij een ergens komen gebruik je de vierde naamval en wordt het lidwoord der verbogen als den en het mannelijk lidwoord ein als einen. Als er geen sprake is van een ergens zijn of een ergens komen hebben auf en über de vierde naamval en hebben alle overige voorzetsels de derde naamval.
Im is een samentrekking van in dem en am is een samentrekking van an dem, waarbij dem dus een verbuiging van der of das is. Voor verdere details verwijs ik je naar een overzicht van de Duitse grammatica.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|