Citaat:
Je trekt 2 kaarten uit een boek met 52 speelkaarten.
bereken de kans op volgende gebeurtenissen
A: de getrokken kaarten zijn 2 azen
P(A)= 1/221
|
Er zijn 52 speelkaarten, en van elke soort zijn er 4 (schoppen, harten, klaveren en ruiten). Er zijn dus 52/4 = 13 soorten kaarten.
Stel dat je 1 kaart pakt. De kans dat het een aas is, is 4/52 ( = 1/13), aangezien er 4 van de 52 kaarten een aas zijn. Wanneer je de tweede kaart pakt, heb je 3/51 kans, want er is al een aas uit het spel. Je hebt dus de eerste keer 1/13 kans, de tweede keer 3/51. Wat je dan doet is 1/13 * 3/51 = 1/221 kans.
Citaat:
B: de getrokken kaarten zijn 2 harten.
P(B)= 1/17
|
Eerst heb je 13/52 ( = 1/4) kans, want 13 van de 52 kaarten zijn harten. Daarna zijn er nog 51 kaarten over, waarvan 12 harten zijn: 12/51 kans dus. Nu vermenigvuldig je die getallen weer: 1/4 * 12/51 = 1/17.
Op de vragen die daarna komen, heb je meer kennis nodig. Ik zou even deze pagina doorlezen, die legt de verschillende situaties uit met voorbeelden:
http://www.omegajunior.net/wiskunde/...teringentellen
Edit: Om van dat kommagetal naar een breuk te gaan, doe je MATH -> 1: Frac