Het kaartje
Grasgroene vlaktes met zwart-wit gevlekte
wezens. Ik reed ze voorbij, zwaaide naar ze en
zij zwaaiden naar mij.
Langzaam zakte het licht weg in de grijs gekleurde
wolken, vlak boven het einde van de
grasgroene vlaktes. De verlichting sprong aan.
Ik vloog ze voorbij in mijn blauw-gele monster,
ik zwaaide en ik groette, maar ze hoorden
mij niet. Ze riepen niks terug.
Zachtjes zakte ik weg in de tweede klas stoelen,
die zonder leuning in het midden.
Ik groette de meneer die naar iets vroeg, wat ik
niet verstond. Hij werd boos op mij.
‘Het zijn koeien meneer’ fluisterde ik hem
in zijn oor, maar ik kreeg geen gehoor.
Eerst rood, toen paars werd hij en een
orkaan aan woorden lieten mijn oren suizen.
‘Zeg dat dan meteen meneer!’ riep ik uit en
ik gaf hem mijn kaartje.
Zonder om te kijken liep hij weg, ik kreeg
mijn kaartje niet meer terug.
|