Há, dat heb ik laten vallen met een 5,5. Een kijken hoor. De meesten zijn toch wel te verzinnen?
1. Im treibe viel Sport. ...................................................................... ................
2. Ich spiele lieber Tennis als Hockey. Ik houd meer van tennis dan van hockey.
3. Ich spiele gerne Hockey. Ik speel graag hockey.
4. Ich spiele schon seit fünf Jahren Tennis. Ik speel al sinds 5 jaar tennis.
5. Ich bin Mitglied eines Judovereins. Ik ben lid van een judovereniging.
6. Sie haben 2:1 gegen PSV gewonnen. Ze hebben 1-0 tegen PSV gewonnen.
7. Wir sind unseren Gegnern weit überlegen. We hebben onze tegenstanders ver overtroffen
8. Das Spiel endet unentschieden. De wedstrijd eindige onbeslist.
9. Das Spiel wird abgeblasen. De wedstrijd werd afgezegd/gefloten?
10. Der Schiedsrichter zeigt die gelbe Karte. De scheidsrechter laat de gele kaart zien.
11. Einmal / zweimal in der Woche. Een keer / twee keer in de week.
12. Wie viel kosten die Eintrittskarten? Hoeveel kosten de entreekaartjes?
13. Wir haben das Konzert sehr genossen. We hebben erg van het concert genoten.
14. Hast du mal ein Konzert von ‚Blof’ besucht? Heb je wel eens een concert van Blof bezocht?
15. Er hat mir sehr gefallen. Het is met goed bevallen (?)
16. Wie oft siehst du fern? Hoe vaak kijk je tv?
17. Ich sehe mir oft Sportprogramme im Fernsehen an. Ik kijk vaak een sportprogramma op de tv.
18. Ich verwende viel Zeit für meine Hobbys. Ik gebruik veel vrije tijd voor mijn hobby's.
19. Ich führe den Hund aus. Ik laat de hond uit
20. Ich interessiere mich für … Ik interesseer me in...
21. Ich kann gut Schach spielen. Ik kan goed schaak spelen.
22. Wir haben das Finale / Viertelfinale / Halbfinale erreicht. We hebben de finale / kwartfinale / halve finale bereikt
23. Wir spielen in der Meisterschaft. We spelen in het kampioenschap. (Zoietsdan.)
24. Voriges Jahr bin ich in Österreich Ski gefahren. Vorig jaar ben ik in Oosterijk wezen skiën.
Zoiets dus. Nederlands - Duits durf ik niet aan.
|