Zo kun je de zinsdelen vinden:
Onderwerp: Wie of wat+persoonsvorm? De persoonsvorm is te vinden door de zin vragend te maken, in een andere tijd te zetten of door hem meervoud te maken. Het woord dat dan verandert is de persoonsvorm.
Gezegde: De persoonvorm plus de andere werkwoorden in de zin, soms aangevuld met woorden als te of aan het.
Lijdend voorwerp: Dit is te vinden door de vraag Wat/wie+gezegde+onderwerp te stellen. Het antwoord erop is het lijdend voorwerp. Niet elke zin heeft dit.
Meewerkend voorwerp: Een meewerkend voorwerp kan met aan of voor beginnen. Als deze woorden er niet voor staan, kun je ze er voor zetten. In zinnen met een meewerkend voorwerp staat vaak een lijdend voorwerp. Is er geen lijdend voorwerp, dan is er ook geen meewerkend voorwerp. Als je aan of voor weglaat of toevoegt moeten meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp soms wel van plaats veranderen om een goede zin te krijgen.
Bijwoordelijke bepaling: Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde. Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee.
Bijvoegelijke bepaling: Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een bijvoeglijke bepaling vind je door te vragen welk/wat voor + het zelfstandige naamwoord (een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel)?
Voorzetselvoorwerp: Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel. Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel. Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.
Ik hoop dat het zo wat duidelijker is. Ik zal nog even je zinnen bekijken, en posten of er iets is wat niet klopt.
Laatst gewijzigd op 02-05-2012 om 22:03.
|