Onder het oppervlak
Zij keek
wanhopig
naar de rimpelloze
waterspiegel
van zijn oppervlak,
waarin het licht
niet doordrong
maar als reflectie brak.
De diepte
die zij er in wist
bleef onpeilbaar verborgen
voor haar ogen.
En terwijl zij
voorover gebogen er in keek
zag zij zichzelf
maar ook haar onvermogen.
Hoewel de steen
die zij had gegooid
even slechts
een rimpeling deed ontstaan,
bleek uit niets
dat naar boven kwam
hoe diep de verstoring
was gegaan.
Vertwijfeld
zat zij aan de kant
met de wens
haar handen uit te steken,
naar het leven
onder het oppervlak,
dat te wachten lag op haar,
om eindelijk door te breken.
|