De onafwendbaarheid ligt in alles verscholen. Of houdt hij zich alleen maar voor dat hij geen keuze meer heeft?
Behoedzaam loopt hij verder, zonder richting. Niemand vertelt hem waar te gaan, en is dat niet precies waar hij zijn leven lang naar heeft verlangd? Als hij had geweten hoe onmogelijk het is om de juiste weg te gaan zonder gids, had hij meer idealen laten vallen. Want wat heb je aan allerlei mooie denkbeelden als ze stuk voor stuk een andere richting inslaan? Zelfs een wolkenloze lucht is potdicht, zo lijkt het. Gehaaid speurt hij de lichtgrijze vlakte af op gaten of zwakke plekken. Maar de logge reuzen zijn ook moe, weet hij, en zullen niets meer prijs geven.
Een gestalte in de verte trekt aanvankelijk zijn aandacht niet – lopen op wolken is niet zo moeilijk, zolang je leven maar een droom is. Maar elke beweging die hij maakt, maakt de ander ook. ‘Gek,’ denkt hij, ‘Mijn leven lang geen volgeling gehad, geen steun of veilige plek om te schuilen. En nu het niet meer nodig is…’
Een richting! De gestalte voor hem lijkt met elke beweging een moment eerder te zijn en leidt hem langs steile hellingen en verraderlijke kuilen. Eerst links, langs de teleurstellingen. Geloof in geluk dat eeuwig leek, maar het uiteindelijk niet was. Dan rechts, langs de moeite met beginnen. Teveel heeft hij verlangd naar een einde, en nu dat einde in zicht lijkt, wil hij opeens weer opnieuw beginnen. Of niet, want ongewild en toch gewillig loopt hij langs de klif van pessimisme. Op het randje, maar net niet te ver. Met een grote boog om de Lentes heen. Hoe zij door een overvolle winkelstraat naar hem toe wou lopen. Hoe ze klein was en toch overal bovenuit stak, groter dan iedereen. Hoe ze een grote wolk van licht tussen alle hoofden door in zijn netvlies wist te blazen. En hoe ze afgleed… Scherpe bocht rechts, rakelings langs de anonimiteit. Niemand wist zijn naam, niemand zou die ooit te weten komen en dat voelde tot voor kort fantastisch. Maar nu wil hij weg en niemand houdt hem tegen; niemand mist hem. Nog met een flauwe bocht om een klein heuveltje van het ware geluk, en dan…?
Afwachtend kijkt hij naar voren. Als afstand bestond, zou hij zweren dat zijn spiegelbeeld nog geen tien meter van hem af stond. En waarachtig, de persoon lijkt zelfs wel wat op hem. Niet dat dat wat uitmaakt; je gelijke hoeft helemaal niet op jou te lijken, want als je voor ogen krijgt wat je beslist niet bent, weet je ook direct wat je dan wel voor zou moeten stellen. Je herkent jezelf dus zelfs in je grootste tegenstelling.
Hij wil een stap naar voren doen, maar de ander is hem al weer voor. Ongemerkt en ongewild kruipt gemakzucht in zijn bewegingen als hij stap voor stap naar voren wordt geleid, steeds verder richting de andere persoon. Dat het daadwerkelijk zijn spiegelbeeld is, had hij eigenlijk al wel verwacht. Niet alleen het leven is dus voorspelbaar. Maar nu het zeker is, nu hij het met eigen ogen waar kan nemen, staat hij opeens stil. De ander kijkt namelijk ook naar hem, met dezelfde onrust in zijn ogen, dezelfde twijfel in de bewegingen die er opeens niet meer zijn. Alles staat stil. Verbijsterd houdt hij zijn ogen strak gericht op de ogen tegenover hem. Zelf bewegen lukt niet en krampachtig probeert hij de ander in beweging te krijgen, dichterbij. Maar nu hij weet dat zijn evenbeeld daar staat, is elke tegenstelling weggevallen, dus heeft geen van beiden nu nog het doorzettingsvermogen om verder te gaan. Onwillekeurig wil hij aanraken, voelen hoe koud een spiegelbeeld kan zijn. Maar wat is dichterbij?
Wanneer ben je waar je had willen zijn, en hoe verandert afstand als alles even ver lijkt? Alsof toeval bestaat, snapt hij plotseling dat dichterbij niet nodig is. De behoefte om te communiceren is instinctief, maar valt weg wanneer je op kan gaan in de ander. Of in jezelf dus. Zonder een woord te hebben gewisseld, is een levensverhaal verteld, een man versmolten met zijn beeld van herkenning.
Om nooit meer terug te keren.
__________________
Met golven kwam de regen binnen en bedekte ons, hield ons warm. Dat was voldoende.
|