Citaat:
Barbietjuh schreef op 08-03-2004 @ 20:03:
hey mensen! kan iemand mij de volgende som mischien uitleggen?
De minister beweert dat slechts vijftien procent van de wiskundedocenten tegen het verplicht stellen van van het vak wiskunde is. De vakbond denkt dat dit percentage veel hoger is. In een bliksemonderzoek wordt een aselecte steekproef van vijftig wiskundedocenten genomen.
A) Als je aanneemt dat de minister gelijk heeft, hoeveel tegenstanders van de verplichting verwacht je dan?
Deze snap ik nog wel, verwachtingswaarde: E (x) = n x p. dat is dus 50 x 0,15. Dat is 7,5 dus 7 of 8 wiskundedocneten.
B) De vakbond besluit een grootschalig onderzoek in te stellen als er minstens a tegenstanders in de steekproef voorkomen. Dit aantal a wordt als volgt bepaald: P (X = of > a) < 0,10. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de minister gelijk heeft en is X het aantal tegenstanders. Bij welke aantallen tegenstanders start de vakbond een grootschalig onderzoek?
Kan iemand mij vraag B uitleggen, degene zou ik zeer dankbaar zijn want ik heb overmorgen een teos hierover maar ik heb geen wiskunde meer dus ik kan bij de docent niet om uitleg vragen.
|
Het gaat hierbij om een rechtseenzijdige toets met significantieniveau 0,10. Voor het kritieke gebied K moet dan gelden: K={a, a+1, a+2,...n}. Omdat het hier om een binomiale verdeling met n=50 en p=0,15 gaat moet je dus een zodanige waarde van a zien te vinden dat P(X groter of gelijk a)=1-P(X kleiner of gelijk a-1)=0,10, dus P(X kleiner of gelijk a-1)=0,90. Dit laatste kun je bepalen met behulp van je grafische rekenmachine.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel