O jij, die met pijn sterven moest, en Vader was,
jij die mij liet leven, me teder leerde leven
met jouw zacht spreken, en uw strelende handen,
en, toen je stierf, met de late zon op je gezicht;
ik, die thans ben als een die in de avond gaat,
en moe de riemen rusten laat.
alleen gedreven, door zwoele zomer-winden.
ik zing soms, onverschillig; en zijn zangen glijden,
wijd-suizend over 't matte water, en de weiden.
zijn luistrend oor, als naar eigen adem, naar zijn lied...
Zo was mij leven in vrede en waan van dood begeren
tot, wijlend in de spiegel-rust van dieper meren,
neigend, mijn aangezicht jouw aangezicht ziet
__________________
Telkens weer; denk ik aan jouw ogen bij het afscheid...
Laatst gewijzigd op 02-07-2004 om 21:28.
|