Daan.
Kutgedicht.
Daan, de graaf, hij was bekeerd,
Christus sprak hem niet meer aan,
hij dacht, ik deed het echt verkeerd,
en sloot zich bij een tempel aan.
Hij kwam toen daar aan, bij de tempel
een monnik sprak toen wijs tot Daan,
er rest u nog een laatse drempel,
er zit beneden nog wat aan.
Een offer van zulk groot formaat,
deed Daan toch niet terugschrikken,
maar toen kreeg hij het even kwaad,
wie moest dit kunstje dan toch flikken ?
De kokette zou dit vast wel doen,
die zat wel vaker aan zijn bal,
maar ach, hoe sprak het meisje toen;
denkt u dat ik dat vergal ?
De boerenzoon, de fijne vent,
die zou dit vast wel willen doen,
was zware klussen wel gewend,
maar toch zei hij; ik ben geen oen !
Bedroefd keerde Daan toen terug,
de monnik zou het vast niet merken,
maar wat zei hij toen echter stug;
u moet een beetje harder werken !
Na een reis door stad en land,
deelde hij toen mede;
Wie wil toch, ondanks mijn stand,
mijn edele edele delen delen ?
__________________
Zelfs het staren naar de Dolce & Gabbana etalage bracht haar niet uit haar existentiële crisis.
Laatst gewijzigd op 08-08-2004 om 14:41.
|