Bij welke van deze afdelingen komt in de celwanden peptidoglycaan voor?
a=Geen van alle
B=alleen bij wieren
C=bij wieren en mossen
D=bij alle 5 (wieren, mossen, paardenstaarten, varens, zaadplanten.)
wieren en mossen zijn veel kleiner dan varens en paardenstaarten. waarmee hangt dit samen?
A=Samenstelling celwanden (denk ik niet)
B=wijze van voeden (denk ik)
C=Wijze van voortplanten (denk ik niet)
D=Met de wijze waarop stoffen door de plant worden vervoerd(kan ook nog)
Bij welke van deze afdelingen, dus:
1 wieren
2mossen
3paardenstaarten
4.varens
5. zaadplanten
duurt het haploide stadium in de levenscyclus het kortst?
Het is voor een toets voor dinsdag en ik ben nu de D toets aant maken.
bedankt
|