Het is een angstaanjagend tafereel:
geen ziel te zien, het aardedonker woud
ligt er verlaten bij, de grond voelt koud,
de bomen leeg, bedolven onder sneeuw.
Het ritselen van bladeren en hout,
de schaduwen vanachter het struweel
en het gevoel dat oploopt in mijn keel;
Zij nemen wat aan mij was toevertrouwd.
O vale dag zo kil en kobaltblauw
de lucht waarin geen vogel meer flaneert
O kluwen van vergeten, spin en rag.
Ik zit nu mijmerend hier in de kou
en droom zacht weg bij wat u zo ontbeert:
Het groene gras, de lentezon, een lach.
__________________
Er gingen er al velen voor ons dood - kapot of opgebrand, boos of voldaan - waarom houden wij ons alsmaar groot: we zijn al dood en van elkaar gegaan
|