WAHOE! Dankzij het talent van Kristoph heb ik nu een heeeel mooi verhaal!
Een menigte op een plein in Parijs. Er is vreugde en geroezemoes. Mensen staan opeengepakt of proberen anderen hun voedingswaren aan te smeren. Het is een bekend schouwspel. Zo vaak heeft Parijs menigtes en feestvreugde gezien op haar pleinen, maar toch is het nu anders.
Nooit laat ik een feestelijke gebeurtenis aan mij voorbijgaan. Ook nu niet. Ik word aangetrokken door menigtes, zonder er iets aan te kunnen doen. Het werk moet maar even blijven voor wat het is.
Ik juich, terwijl ik het mes zie landen. Onze Messias, zoals mijn ouders het houten gevaarte noemen, heeft ons opnieuw van één onzer vijanden verlost. Mijn mond juicht, mijn gezicht juicht, mijn armen zwaaien vrolijk door de lucht, zelfs mijn ogen zijn van vreugde vervuld. Maar diep van binnen zit de twijfel. Natuurlijk heeft de adel ons opgelicht en bedrogen, ons tot hongersnood en de bedelstaf gebracht. Ze hebben ons nog geen knip voor de neus waardig gegund. Maar de adel, zijn dat werkelijk die mensen, die daar veroordeeld en ter dood gebracht worden?
De vrouw die nu naar voren gebracht wordt, heb ik vaak in de stad gezien; soms in een koets, soms ook te voet. Ik denk niet dat zij mij ooit bewust gezien heeft en toch voel ik me schuldig. Ik stel me voor dat ze me herkent, nu, terwijl ze haar laatste blik over de menigte werpt. Dat ze me herkent en met haar laatste gedachte een vloek over me uitspreekt, teleurgesteld in degene, die ze verwacht had dat ik was. Het onschuldige meisje, als wie ik mezelf mijn leven lang gekend heb. Vroeger kon ik niet tegen bloed, wendde ik misselijk mijn hoofd af, als er een varken geslacht werd. Toen geloofde ik nog dat in elk mens iets goeds schuilde, dat geen mens een ander kwaad zou moeten doen. Nu sta ik hier en juich ik. Niets dwingt me te juichen, niemand verplicht me hierbij aanwezig te zijn. Ik doe het met genoegen en walg van mezelf.
Plotseling zie ik een stukje verderop Angelique, mijn beste vriendin, in de menigte staan en loop op haar af. ‘Het touwknopen maar even naast je neergelegd?’ vraag ik.
Verbaasd draait ze zich om. ‘Marie!’ roept ze uit, ‘ik dacht dat jij aan het werk moest zijn?’
‘Jij niet dan?’ vraag ik vrolijk, terwijl ik even mijn hand opsteek naar Jean, die achter haar staat. Jean is de zoon van een arme schoenmaker en wijkt de laatste tijd geen moment van Angelique’s zijde. Ik mag hem niet zo, waarschijnlijk omdat hij me aan mezelf doet denken. Vroeger was hij een lief jongetje, verlegen en altijd vol goede bedoelingen. Nu denkt hij ineens dat hij de grote man van de revolutie is en hoor ik hem de hele tijd zeggen dat de edelen hun verdiende loon krijgen. Het is verbazingwekkend hoe snel de mensen veranderen de laatste tijd.
‘Ik hoef niet te werken vandaag,’ zegt Angelique, ‘mijn ouders staan hier ook ergens. We hebben maar een vrij dag genomen vandaag.’
‘Jij hebt echt geluk!’ zeg ik, ‘mijn ouders werken gewoon door. Ik zal er wel weer van langs krijgen als ik thuiskom.’
‘Maar daar heb je dan ook zelf voor gekozen,’ zegt ze vrolijk. Ze maakt een wijds gebaar met haar arm. ‘Zeg nou zelf! Is dit een pak slaag waard of niet?’
Ik glimlach en heb het idee dat ik er dwaas uitzie. Angelique wendt zich van me af, in de richting van het schouwspel. Daarvoor zijn we hier tenslotte gekomen. Ik kijk met haar mee en verdring mijn gedachtes. Gebiologeerd staren we naar een vermakelijk voorstelling. Het is een feest als alle andere.
Is het niet goed? *prijst Kristoph* ALs ik jullie was zou ik al zijn andere verhalen ook maar even gaan lezen