|
Naar de horizon en terug.
Weet je onze veranda nog? ”Als wij later groot zijn,wil ik dat ook,” zei je, terwijl we samen op de houten veranda zaten. Het was onze veranda, weet je nog dat we onze namen altijd in het hout kerfden? En dat mama dan boos werd, maar dat gaf niet, want de veranda was van ons. De hele wereld was van ons. Kijkend naar onze vogels in de lucht leek de wereld zo groots, zo bijzonder. Als vogels zouden wij haar later veroveren, we zouden gaan waar we wilden, maar hoe groter wij werden, hoe kleiner de wereld werd. Totdat zij niet meer bijzonder was, niet meer mooi, niet langer groots. En jij wilde niet meer samen met mij vogel zijn, want vogels waren stom.
Het is stil om me heen en ik denk terug aan vroeger met gemengde gevoelens. Vroeger was mooi toen jij nog bij me was. Jij en ik samen kapitein van de wereld, die zich uitstrekte tot de rode horizon die je vanaf onze veranda kon zien. Ik hoor mezelf snotteren en ontdek dat er een traan langzaam over mijn wang glijdt. Als ik op kijk, zie ik dat je er nog steeds staat. Je hebt me niet gezien of niet herkend, logisch, het is inmiddels tien jaar geleden dat ik je voor het laatst heb gezien. Tien jaar geleden dat ik je uitzwaaide terwijl de tranen over mijn wangen liepen en tien jaar geleden dat Roby doodging, je lieve, actieve broertje. De film in mijn hoofd begint weer te spelen en ik denk aan het ongeluk, dat niet alleen het eind van Roby, maar ook van onze vriendschap bleek te zijn. Na het ongeluk ben je verhuisd, je ouders konden het niet aan om er iedere dag aan herinnerd te worden. We zouden schrijven, weet je nog? We zouden altijd samen blijven, maar jij hebt nooit iets van je laten horen. Ik heb je geschreven, weet je nog? Ik heb naar de maan gehuild of je terug mocht komen, ik heb geschreeuwd, dagenlang gehuild. En jij?
”Gaat het?” Als ik opkijk, kijk ik in je gezicht. Ik bedenk me dat ik er wel heel belachelijk uit moet zien zo, met mijn betraande wangen. “Ja, het gaat.” Ik zoek naar iets van herkenning in je ogen, iets van vroeger, maar je loopt alweer door. Ik besef dat het nu of nooit is, dit moet zo bedoeld zijn. Uitgerekend op de dag dat we elkaar tien jaar niet gezien hebben kom ik je tegen en ik bedenk me dat jij de enige bent die mijn vragen kan beantwoorden. Voor ik het weet, rennen mijn voeten je achterna. Ik heb het gevoel alsof ik mijn hersenen verloren ben, heb laten liggen, maar ik weet dat ik moet.
“Waarom heb je nooit iets van je laten horen? Waarom heb je me in de steek gelaten? Waarom? Vertel het me Isa! Vertel het me toch.” Schreeuwend en huilend komen de woorden uit mijn mond, steeds weer. Maar jij hoort me niet, of wilt me niet horen.
De volgende dag kom ik terug, in de hoop je weer te zien. Ik zoek mijn vertrouwde plaatsje bij het raam op en laat de herinneringen komen. Ik denk aan jou, aan Roby, jouw ouders, mijn ouders, onze veranda en ik heb het gevoel alsof ik ergens iets gemist heb. Als ik niets fout heb gedaan, waarom heb jij me dan in de steek gelaten? We konden samen zo lachen vroeger, om al het moois dat er te zien was. Ik weet nog dat jij me altijd zo pestte met mijn naam, beter gezegd mijn namen: Ana Robin Mila. Bij ons was het heel normaal om meerdere namen te hebben, bij jou niet. Vanaf de eerste dag ben ik Arme Ana voor jou geweest, jij vond het altijd grappig om met letters van woorden te spelen.
”Hey!” Jij bent het. “Vandaag zonder tranen?” vraag je lachend. “Ja.” Je lijkt verlegen, een beetje onbeholpen kijk je me aan. “Woon je hier?” Je vraagt het alsof je het al weet.
“Ja, jij niet hè?” Je knikt en lacht. Om pijnlijke stiltes te voorkomen lach ik een beetje met je mee.
”Het spijt me dat ik gister zo wegliep toen je achter me aan kwam.”
“Dus je hoorde me toch Isa!” Het was de bedoeling om dat alleen te denken, maar tot mijn schrik hoor ik de woorden uit mijn mond komen. “Hoe, hoe weet je dat? Wie ben je?. Ik ben terug gekomen om uit te zoeken wie je bent, ik heb het gevoel alsof ik je al ken en dat klopt blijkbaar.”
”Als duizend tranen zijn gehuild, winter en zomer zijn omgeruild,
als de vogels uit het zuiden komen, er weer groen komt aan de bomen,
als de zon weer feller wordt en de regen niet meer stort,
als de zon brandt op je rug, dan kom ik terug.” Ik heb nooit kunnen vergeten wat je me schreef vlak voordat je wegging en zo te zien jij ook niet.
”Ana?” Ik knik, “ja,” zeg ik “maar niet langer arm!” Onderzoekend kijk je me aan, alsof je probeert te ontdekken of ik het echt ben. “Ik heb je wat uit te leggen, geloof ik” zeg je zachtjes. “Ana Robin Mila.” Je proeft mijn namen op je tong. “Kom met me mee, ik zal je alles vertellen als je mij belooft alles te vertellen over jouw leven.” Ik bedenk me dat we dan nog wel even nodig zullen hebben, maar ik geloof niet dat ik dat erg vind! “ Beloofd!”
Voorzichtig begin je te praten. “Weet je onze veranda nog?”
Ik schrijf normaal nooit verhalen en dat is geloof ik ook wel te merken. Hoop dat ik met de kritiek wat kan.
Laatst gewijzigd op 08-01-2005 om 14:23.
|