|
Dit verhaal zat al een week of twee in mijn hoofd (althans, één scene ervan) en nu heb ik het eindelijk geschreven. Ik ben er zelf wel blij mee en dat wil eigenlijk wel wat zeggen, aangezien het geen grappen-/grollenverhaal is. Ik ben benieuwd wat anderen er van vinden. Oh, en fouten aanwijzen neem ik in dank af, want ik wilde hem er toch vandaag nog op zetten, omdat het anders na het weekeinde zou worden.
- - -
Op de eerste zomerse lentedag van het jaar kwam Wouter de stationshal uit lopen. Zijn ogen moesten even wennen aan het onwerkelijk felle licht maar al snel openbaarde zich de uitgestrekte drukte van het parkeerterrein aan hem. Rijen taxi's stonden op klanten te wachten, auto's reden af en aan om familie op te pikken en een niet-aflatende stroom toeristen trok de stoffige stad in. Wouter zocht een stenen blok op, ging zitten en zocht in zijn tas naar een fles water.
"Hé", klonk het op dat moment naast hem. “Pst!”
Wouter slikte het water weg. "Pardon?"
Een taxichauffeur met een vlassige baard en een wit shirt leunde tegen zijn auto en rookte een sigaret. Hij keek over zijn zonnebril heen naar Wouter. "Jij daar, waar moet je heen?"
"Ik? Ik moet naar huis. Hoezo?"
"Naar huis? Kan ik je heen brengen. Is niet duur. Stap maar in."
Wouter deed de fles terug in zijn tas. "Oh! Nee, dat is niet nodig. Ik word straks opgehaald door mijn vader, dus ik ben al voorzien." De man bleef hem aankijken. "Dank u", voegde hij er twijfelachtig aan toe.
"Niets te danken", zei de chauffeur met een glimlach en na één indringende blik zocht hij naar andere klanten.
Een tweetal oude dames kwam op Wouter af. Eerst dacht hij dat ze meespeelden in een toneelstuk. Beiden waren gehuld in bovenmaatse soepjurken met een bloempatroon dat zich veertig jaar geleden thuis had gevoeld op een gordijn. Beiden droegen een zware, hoornen bril en stonden erop dat Wouter een ansichtkaart aannam. "En dat de Vader ons allen zegenen mag", zeiden ze in koor. Ze liepen de stationshal in. Op de kaart speelden drie jongetjes aan het stand. 'Jezus zei: wees volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is' stond erop. Wouter stopte de kaart in zijn tas en speurde de horizon af.
Wouter keek op zijn telefoon. Hij had zijn vader ruim een kwartier geleden gebeld en de rit naar het station duurde ongeveer twintig minuten. Hij keek op zijn horloge.
"Volgens mij", klonk plotseling de stem naast hem, "komt je vader niet meer."
De taxichauffeur. Hij was er weer, of nog steeds. "Oh, hij komt wel hoor. Het is vast druk in de stad, of zoiets."
"Oh", lachte de man achter zijn zonnebril, "maar natuurlijk! Het is vast heel druk!"
Wouter gooide zijn telefoon in zijn tas. "Luister eens, m'n vader komt me altijd ophalen als ik gebeld heb, dus waarom zou hij nu niet komen? Trouwens, het is helemaal jouw zaak niet, dus..."
"Of wel, jongen, of wel!"
"Wat?"
"Ik bedoel: misschien is het wel mijn zaak. Als je vader straks niet op komt dagen, zul je toch naar huis moeten. In een taxi, bijvoorbeeld. Mijn taxi, bijvoorbeeld." De man lachte weer.
"Maak je maar geen zorgen", zei Wouter, "mijn vader komt heus wel. Hij laat me echt niet zitten."
De taxi chauffeur keek hem nog even aan, ging toen in zijn auto zitten en sloot het portier. Wouter zag hem nog lang voor zich uit staren.
De twee dames kwamen weer uit de stationshal. Bij het oversteken keken ze om zich heen en zagen ze Wouter. Ze wuifden naar hem en hij zwaaide twijfelend terug. Eén pakte een ansichtkaart uit haar tas en hield die omhoog. Wouter pakte de zijne en hield die ook omhoog. De vrouwen sloegen een kruis en staken over. Wouter keek nog even naar de kaart. Hij kon niet geloven dat er mensen waren die deze kaart op zouden sturen naar iemand. Hij draaide het ding rond in zijn handen en zag plotseling dat er op de achterkant nog een spreuk stond. 'Jezus zei: wanneer Hij echter komt, de heilige Vader, zal Hij u tot de volle waarheid brengen.' "Hm", bromde Wouter en hij speurde de horizon af.
De taxichauffeur stapte uit en liep op Wouter af. Deze zag hem uit zijn ooghoek en nam direct het woord. "Ah, ben je daar weer? Word je het niet zat om als een gier rond te cirkelen alsof ik stervende ben? Ik moet je teleurstellen, lijkenpikker, ik wacht nog steeds op mijn vader en ik weet zeker dat hij komt."
De man bleef stilstaan. Hij nam zijn bril af en Wouter zag dat zijn ogen rood gewreven waren. De chauffeur had gehuild. "Oh", zei Wouter.
"Luister", zei de man, "sorry dat ik zo zat te zeuren over dat je vader niet zou komen. Het is gewoon... gewoon dat..."
Wouter probeerde te helpen "Dat je ook een boterham moet verdienen en dat het niet meevalt als taxichauffeur?"
"Nee, nee. Dat is het niet. Het is dat mijn vader er vandoor ging en hij mijn moeder en mijzelf achterliet. Daarom reageerde ik misschien zo raar.”
Wouter wist niets te zeggen en keek naar de steeds verder kruipende zon.
“Dus in feite”, ging de taxichauffeur verder, “wacht ik ook op mijn vader. Al jaren en jaren, en als hij ooit komt, verkoop ik hem meteen een ros voor z'n rotkop, de hond!”
Niet veel later betrok de lucht en verdween de zon achter de wolken. Het werd zelfs donker, terwijl het nog vroeg in de middag was. Enkele toeristen, die terugkwamen uit de stad, keken bezorgd naar de hemel en haastten zich naar de stationshal. Op dat moment verscheen er een rode Toyota aan de andere kant van het parkeerterrein en sprong Wouter op. “Ah, daar is hij!”, zei hij tegen de taxichauffeur. De man had naast hem gezeten en ze hadden een half uur gepraat.
“Ik ga”, zei Wouter. “Misschien zie ik je nog wel eens. Tot ziens!”
De taxichauffeur zwaaide slechts naar Wouters rug.
“Sorry, jongen, het verkeer in de stad is moordend”, zei Wouters vader. “Volgens mij wil iedere malloot naar het strand met dit weer. Er was echt geen doorkomen aan.” Led Zeppelins Stairway To Heaven klonk uit de radio. Terwijl ze het kruispunt van op reden, keek Wouter nog eens om naar de taxichauffeur.
De chauffeur zat nog steeds op hetzelfde stenen blok. Plotseling stond er een man achter hem. Een man met een lange baard, in een witte mantel. Het leek alsof alle verkeer in de stad zich stil hield toen de man inademde om te spreken.
“Mijn zoon, ik ben teruggekomen om mijn duizendjarig rijk van vrede te stichten.”
De taxichauffeur stond op, draaide zich om en sloeg de man in het gezicht. Deze viel tegen de grond, liet een fles bessenjenever kapot vallen en lispelde “Ha! Ik keer je slechts mijn andere wang toe, eikel!” Hij rolde zich op zijn zij en viel in slaap. De taxichauffeur bleef nog even staan kijken naar de zwerver, schudde toen zijn hoofd en ging weer in zijn taxi zitten. Hij speurde de horizon af naar klanten.
- - -
LUH-3417
|