|
Peinzend, bang, eenzaam zwierf Kadzonei door de verlaten straten van het prachtige Delphi. Hij had het orakel bezocht, de waarzeggers van Apollo, de heilige maagden die hun hele leven lang hun kuisheid bewaard hadden om het einde van datzelfde leven in dienst van een god te stellen. Niet zomaar een god, een belangrijk god, een zoon van Zeus. Kadzonei, met al zijn nuchterheid en inzicht als soldaat, was verrast door het orakel. Diens voorspelling spookte nog door zijn hoofd, hij kon het geheel niet los laten. Wat hij had gehoord was verschrikkelijk, ongelofelijk en toch waar. Apollo had immers altijd gelijk. Maar hoe kon hij dit menen? Zou de Pythia gelogen hebben over het lot wat hem en zijn volk ten deel zou vallen? Maar het leek zo echt; die zwoele stem, die benevelende dampen die vanachter de muur vandaan kwamen. Hij moest iets doen, hij kon deze voorspelling niet waar laten worden, hij moest terug, terug naar zijn geliefde stad, die binnenkort in da as gelegd zou worden. Hij moest ze waarschuwen, ze klaar maken voor de verdediging. Maar als hij nou te laat was? Als de voorspelling niet klopte. Het liefst was hij nog een keer teruggegaan naar het orakel, maar helaas kon dat pas over een maand. Dat was te laat, dan zou de voorspelling zeker al waarheid zijn geworden, maar dan had hij er niets aan gedaan. Raar eigenlijk, Kadmos was afgegaan op het orakel van Delphi, en had de stad in Boiotia gesticht, maar nu werd het verschrikkelijke, destructieve lot van de stad getoond aan de hand van raadsels en rijmen die door een priester werden opgedreund, alsof hij al jaren geoefend had. Thebe zou blijven bestaan, en dat wist hij. Heulen met de vijand, als dat de prijs was die ze moesten betalen om de stad te redden, dan moest dat maar. Ook had het orakel verteld dat, als ze het noodlot probeerden te vermijden, Sparta zich tegen hen zou keren, en Thebe uit de Delphische amphictionie zou proberen te stoten. Maar dat zou onrechtvaardig zijn, Delphi, onder andere, werd als Panhellas beschouwd.Van alle Grieken, dus ook alle Grieken hadden het recht het te beschermen.
Hij stond op en strompelde de warme avondzon in, uitgeput van de lange reis liep hij verder, naar een herberg onder aan de heuvel. Daar kon hij overnachten, daar kon hij alles overdenken, daar kon hij zijn zorgen zijn zorgen laten en wegdommelen in de zoete stilte om hem heen. De slaap bracht alle verheerlijking, ontspanning, zorgeloosheid na zo’n dag.
De volgende ochtend waren de meeste theopropoi al vertrokken, terug naar hun huis, hun leven, met hun voorspelling. Een goede of een kwade.
Deze soldaat, gezonden door de koning, om de toekomst van Thebe te achterhalen, had een slechte. Slechte boodschappen werden bij thuiskomst vaak slecht ontvangen, met zwaard en bijl. Zijn paard stond trappelend te wachten, alsof het wanhopig was om weg te komen. Hij niet. Natuurlijk het was belangrijk nieuws, maar hij vreesde voor zijn leven, zo dierbaar, zo kwetsbaar en fragiel. Maar toch, hij was bang, bang voor de gevaren onderweg, bang voor wat hem te wachten stond. Met zijn zwaard in de schede, met zijn hand op het gevest, reed hij uit. Snel galopperend over de zanderige wegen, door bossen en weiden.
Bij het invallen van de duisternis was hij nog niet in Thebe aangekomen. Overvallen door de plotseling opstekende wind, deed hij zijn mantel dichter om zich heen. Hij reed een bos in. Blij beschut te zijn tegen de wind door de bomen, liet hij zijn mantel weer wat zakken en reed verder.
Gekraak.
Een steen. Met een duizelingwekkende klap sloeg hij ter aarde, zijn ogen werden zwart. Hij probeerde wakker te blijven, en voelde hoe twee sterke handen hem optilden, en hoe twee anderen zijn kleren afzochten. In een reflex schoot zijn hand naar zijn zwaard, hij wist los te komen uit de greep van de mannen. Nog steeds duizelde het voor zijn ogen, hij kon de aanvallers niet goed onderscheiden, maar zag wel drie gedaantes voor zich opdoemen. Hij haalde uit met zijn zwaard, een gedaante viel, de andere twee sprongen geschrokken achteruit. Met een harde klap belandde het zwaard in zijn achterhoofd en doorkliefde zijn schedel. Het laatste wat hij zag waren twee duistere ogen die hem van onder een donkere kap aanstaarden en hij dacht aan het orakel en het lot van zijn geliefde stad…
|