----------------------------------------------------------------------
Onderuitgezakt in de geurige grasvallei die zich voor me uitstrekte, speurde ik naar een beschaduwd plekje waar ik en mijn kudde die ik hoedde, zich ten ruste konden leggen. Ten slotte werd de hitte me te veel en liet ik me op mijn rug neerzakken. Mijn ogen dichtgeknepen tegen de te felle zon, keek ik turend uit de spleetjes naar de wolkeloze hemel tot loomheid me overviel en slaap me in zijn armen nam.
Ik viel en viel in een ander wereld en daar ontwaakte ik in ander lichaam en in een ander tijd.Ik was een vrouw gestoken in een rode zijden kimono die haar gezicht bepoederde, met een zwaai overeind kwam en theeblaadjes begon te rangschikken voor haar gast. Ik boog me naar hem toe teneinde hem de kom aan te geven onze blikken kruiste elkaar ,toevallig, zwart waren ze, vochtig glanzend en diepte creërend. Ik viel door zijn ogen, eindeloos lang duurde mijn val. Een zwaard haalde naar me uit, miste en schampte mijn maliënkolder.Brullende kreten,overvliegende pijlen, daverende hoeven, briesende paarden en stervende mannen.Dat was het lawaai waarmee leven zich tevergeefs tegen de dood poogde te verzetten.Angst overviel mij en weg rende ik van het strijdgewoel, ik rende voor mijn leven, ik was doof voor de vloeken en scheldwoorden die doden me nariepen.Vervloekt zij eer!Ik leef om te dienen, poogde mijn bonzende hart de rochelende doodskreten te overstemmen.Ik rende tot ik struikelde over een lichaam op mijn pad, mijn val duurde en duurde maar totdat ik wakker schrok in een hemelsbed met oneindige zachte lakens genoeglijk rekte ik me uit, ik stootte tegen de zachte dij van een blonde nimf.Geschrokken en verlegen trok ik me haastig terug en stapte op een oneindig zachte tapijt, verrukkelijk streelde ze mijn voeten, ik keek door een schemerig vertrek van gigantische afmetingen. Daar aan de overkant zag ik iets blinken, het wenkte mijn ogen en verwekte nieuwsgierigheid.Haastig en haast sluipend liep ik er naar toe, het was een kast en door een kier zag ik vaag iets blinken. Voorzichtig en stil opende ik als een dief de kastdeuren, daarin lag een heel vertrek verborgen met opgepotte schatten.Juwelen en blinkende gouden sieraden maar dat viel in het niet bij de volmaakte verschijning van een jongeling daarbinnen. Ik keek en nog en nog eens. En hij keek en keek maar. Ik dronk zijn verschijning in en hij die van mij. Volmaakte identieke ogen, volmaakte Romeinse neus, volmaakte lippen die ietwat verbaasd openhingen en een volmaakte naakte lichaam.Een tijdlang bleven we onbeweeglijke naar elkaar kijken, minutenlang staarde ik naar die verbluffende ogen en liet geen centimeter van zijn lichaam on verkent.Gehypnotiseerd liep ik stap voor stap naar hem toe en hij deed hetzelfde, ik raakte zijn wang aan en voelde het koele metaal onder mijn vingertoppen. Mijn warme adem condenseerde op de spiegel toen ik met een zucht mijn ingehouden dromen liet ontsnappen. Op dat moment kwam de grond onder mij tot leven en slokte me op.
Ik werd wakker in een groene vallei, waarin een konijn naar me hopte en me vertelde, “dit is het vallei waarin de dieren kunnen spreken maar niets zinnigs te melden hebben,” en grinnikend hupte hij weg.Verdwaasd stond ik op en de zon riep me bij mijn naam.Verblind keek ik naar haar op en luisterde uit pure beleefdheid naar haar geklaag over alleen maar geven en nooit ontvangen.Toen ik het niet langer meer uithield kapte ik met tranende ogen abrupt haar inaugurele toespraak af.Zwetend en halfverblind zocht ik mijn weg door het kreunende gras. Ik zocht naar schaduw maar niet de mijne vermaande ik mijn huppelende exemplaar. Voor me zag ik een groepje bomen bijeen drommen en ik haastte me om me in hun schaduw en koelheid te koesteren. Koel waren ze en hooghartig wuifde ze mij en mijn behoeftes weg. Scheer je weg bedelaar wij houden ons met belangrijkere zaken bezig, drommend, mompelend en ritselend liepen ze weg.Een inschikkelijke jong boompje bleef talmend achter en gedreven door onze behoeftes aan elkaar schonk ik hem een luisterend oor en hij mij een aangenaam schaduwrijke plekje.Neem ze het niet kwalijk, ze zijn door zorgen overmand om nog naar een behoeftige ziel die ons wereld aandoet te luisteren sprak het jonge boompje.Eens was een reizende ziel die ons wereld aandeed heilig. Maar toen kuste de maan de zon vaarwel en keerde nimmer meer terug en nu staat ze daar hele dagen eenzaam aan de hemel. Nu eens klimt zij hoog in de hemel en dan weer daalt ze af zoekend en alles op haar pad verschroeiend. Het water verdampt eveneens als dit land zei het boompje neerslachtig. Waar is de maan?Dat is de vraag die hen en deze vallei bezig houdt.Mijn tong maakte zich los van mijn verhemelte en kwam wringend tot leven, ik zal hem zoeken zei hij met de stem die mij eigen was. Zo kreeg ik door mijn tong die vreemde queeste opgedrongen.Onenigheid met een lichaamsdeel leek me minder aanlokkelijk dan een zoektocht naar de maan dus maakte ik geen bezwaar.Vriendelijk ritselend en optimistisch gestemd gaf het jonge boompje me de raad bij de beek aan de rand van de vallei te kijken. Daar werd volgens hem de maan vroeger vaak gezien turend naar zijn weerspiegeling en in gepeins verzonken.Ik volgde het veel gebruikte weg van de dorstige dieren.Het pad dat leidde naar een uitnodigend uitziend meertje.Het meertje was omringd door struikgewas en opeengestapelde stenen. Toen ik voor haar stond zag ik mijn verschijning erin weerspiegeld, dit keer was ik een jong meisje met blonde staartjes en doordringende blauwe ogen. Voor mijn ogen kwam ze tot leven en wenkte me de diepte in. Ik dook en plotseling had ik schubben, pijlsnel in de gedaante van een vis zwom ik naar de bodem. Hoe vreemd!Hoe dieper ik kwam hoe lichter het werd.In het midden van het meer was daar de oorzaak van die vreemde gewaarwording. Een reusachtige oester die licht leek te geven.Plotseling had ik weer handen die de oester streelde en beklopte totdat ze haar inhoud prijsgaf.Een reusachtige volmaakt ronde parel, uit haar kern kwam een oogverblindend licht.Langzaam steeg de volmaakte parel op naar de oppervlakte, ik haastte me hem te volgen.Snakkend naar adem zag ik hem daar naar de hemel stijgen en nog verder.Opeens had de zon haar post verlaten en openbaarde zich een donkere hemel bezaaid met sterren.Ik hees mezelf uit het meer en liep naar waar ik het jonge boompje had achtergelaten.Hij was niet alleen, maar omringt door een hele bos bomen.Die me goedkeurend begroetten.Kijk riep een van hen en wees naar boven, en daar aan de donkere hemel flonkerde de volmaakte parel, voordat ik hem kon tegen houden, schaterde mijn tong het uit. Een ogenblik sloot ik mijn ogen om deze waanzin te verwerken, toen ik ze weer opendeed was ik in een open vlakte met kniehoge gras, ik rende en rende, daar waar ik neerkwam dreunde de aarde, ik draafde mee met een kudde wilde paarden die een voor een over een afgrond sprongen. Hoe dichter ik bij de afgrond kwam hoe minder ik me bewust werd van datgene wat mijn lichaam was. Ik ging van draf over naar galop en nam een reusachtige sprong. Een geweldig moment lang vloog ik en kwam met een dreun weer op grond terecht.Daar liggend op mijn rug schrok ik wakker uit wat me een droom toescheen en een die het waard is om vertelt te worden.Zo werd een gewone herdersjongen een begenadigt verteller die je voor even uit de tijd wegrukte.
__________________
Makali
|