Ik stond aan het randje, er niet op.
Ik stond te kijken, mn neus er bovenop.
Geen reden voor zwijgen, geen reden voor treur,
zittend te roken, in een sleur.
Wist niet wat te verwachten,
het was allemaal nieuw.
Had dit nooit gezien,
en het was waarschijnlijk ook beter misschien,
als dit gebeuren niet was gebeurd,
in ieder geval niet voor mijn ogen,
had ik misschien toch nog wel getreurt.
Ik ben ze nu kwijt,
ik ben nu wees.
Ik kijk niet meer naar buiten,
ik kijk naar niets,
niets in de duisternis.
Mijn ogen zijn dood,
mijn ziel vergaan,
nooit en te nimmer,
zal mijn hart weer bonzen.
Want zij zijn nu weg,
en ik ben nu weer,
het kleine weesje,
met de duisternis in,
met de duisternis in zijn ogen,
die stond aan het randje..
__________________
a.....
|