Hij knarst tussen tanden, raspt rauw als de tong van een kat gehemelte open,
met slaap tussen wimpers en droom
ligt hij als de rug van een berg
rommelt het diep in buik tegen buik
het licht te fel, proef ik
de ochtend in zijn mond, zuurtjeszoet
valt in valkuilen vol door klapwiekende deuren als gescharnierde vleugels,
schuift hij in het moment tussen de regen.
klappen woorden open als kauwgombellen in mijn hoofd.
Spoelen vragen weg als regen naar zee
wanneer zijn lach wegschiet als visjes
onder het wateroppervlak,
Kringelt hij op als sigarettenrook in poelen licht,
glimpen geheimen in zijn ooghoeken.
in de plooien van zijn rimpels ben ik als de getijden
en in zijn handen strijk ik gedachten glad
over mijn gebruikte huid.
Zijn er terug twijfels, wat met de stilte?
Plaagt hij lettergrepen in porieën
vonkt hij zinnen als sneeuw boven mij
De snelweg raast door zijn keel in de welving van zijn stem.
ondanks bruisend bloed.
Braakt hij de stilte uit,
zuigt en zwelgt en zwijgt.
__________________
Je moet de kat niet bij de melk zetten. Ik ben de kat, wil jij dan de melk zijn?!
|