|
Laat de ware binnenkomen
Het meisje met de vuurrode lippen liep over het kerkhof. Stil. Zwijgend. Stilzwijgend.
Het meisje met de vuurrode jurk telde de graven. Eén. Twee. Eén plus twee is drie.
Tim, Tad, Tom
Milan, Maxim, Morris
Fillipus, Fabian, Fongerto
Het meisje met de vuurrode jurk noemde zich Lucia. Lieflijk. Bekoorlijk. Innemend
Lucia riep, schreeuwde, zweeg. Lucia eiste, zacht, hard. Fluisterend.
Tim, Tad, Tom, eis
Milan, Maxim, Morris
Fillipus, Fabian, Fongerto
Het meisje met de vuurrode lippen – Lucia – viel. Zij vloekte, zij verrees.
Lucia struikelde, telde, liep. Lucia bekeek de graven, las, huilde, schrijnde.
Tim, Tad, Tom, eis
Milan, Maxim, Morris, verrijs
Fillipus, Fabian, Fongerto
Het meisje met de vuurrode jurk was volgroeid. Zij haatte, zij beminde. Zij bedreef.
Lucia - de vrouw – leidde naar het paradijs. Lucia had bemind, gehaat. Geliefden begraafd.
Tim, Tad, Tom, eis
Milan, Maxim, Morris, verrijs
Fillipus, Fabian, Fongerto, paradijs
Het meisje was haar vuurrode lippen kwijt. Haar jurk was besmeurd. In flarden gescheurd.
Zij had geteld. Eén, twee, drie maal drie. Lucia, de dader, de engel. Een moordenares.
Tim, Tad, Tom, eis
Milan, Maxim, Morris, verrijs
Fillipus, Fabian, Fongerto, paradijs
Meisje, vrouw, Lucia, betaal je prijs
Het meisje met de verkleurde lippen schoot. Engel. Dood. Engel des doods.
Zo ligt Lucia. Naast haar negen kogels. Drie maal drie werd drie maal drie plus één.
En och, de ware. Och, de ware. De negen zaten in het paradijs. Maar de ware was nooit binnengekomen. Hij had haar vuurrode jurk gescheurd en haar lippen verkleurd - ja. Maar met zijn vlucht had hij haar verraden.
Arme Lucia.
Laatst gewijzigd op 24-10-2007 om 11:53.
|