De twee grootste regels zijn:
Kijk wat je in het Nederlands gebruikt en meestal is dat juist. Om te controleren gebruik je het mutatief-niet-mutatief principe...
Ff uitlegge, want iedereen fronst zijn wenkbrauwen nu:
Mutatief wil zeggen dat je positie/plaats verandert.
Ik wandel van A naar B = mutatief
Ik wandel = niet-mutatief (dat zegt wel indirect dat je van positie/plaats verandert, maar het staat er niet explictiet in.)
Voor niet-mutatieve situaties gebruik je in het Duits "haben".
vb Ich habe den ganzen Tag geschwommen.
Voor mutatieve situaties gebruik je "sein".
vb Ich bin von A nach B geschwommen.
Dan zijn er ook nog twijfelsituaties waarbij een deel van Duitsland "sein" en een ander deel "haben" gebruikt.
vb Ich bin/habe 5 km geschwommen. 95 km impliceert een positieverandering (= mutatief), maar zegt het niet explictiet (= niet-mutatief) Daar kan je ze dus allebei gebruiken.
Dan zijn er natuurlijk een aantal werkwoorden waarbij je het moet uit het hoofd leren, maar als je deze regel toepast, zal het meeste wel juist zijn.
Ik was misschien een beetje laat, maar deze uitleg zal zeker nog zijn nut bewijzen, denk ik.
Als er nog vragen zijn, zet het hier of mail me op kboddaerd@yahoo.co.uk
__________________
Ge moet lachen voor ge gelukkig zijt, anders loopt ge het gevaar dat ge sterft voordat ge gelachen hebt.
|