- - -
Op een schone lentemorgen wandelde Frits door één van de vele weilanden die ons land te bieden heeft. Hij plukte een grashalm die hij karakteristiek in zijn mondhoek liet bungelen, stapte in een vettige koeienvlaai en zwaaide naar een boerendochter die twee emmers water haalde.
Al snel gebeurde het onvermijdelijke en kwam Frits een koe tegen. Een koe die overwegend wit was, maar toch besmet was met een aantal fikse zwarte vlekken. Het leek een wandelende landkaart van een onbekende planeet waar de kleurentelevisie later uitgevonden was dan de weersatelliet.
Frits, zoon van een snackbareigenaar, had een nogal afwijkende visie op de wereld. Omdat zijn moeder van mening was dat de wereld buiten de massieve walm van de frituurpan een hels oord was, zag Frits de wereld als wilde compositie van junkfooduitspattingen. Zijn gehele jeugd had hij geen voet gezet in de wereld buiten de veilige, vettige tegels die de snackbar van vader zo sierlijk bekleedden.
Later, toen hij de snackbar van zijn ouders verliet en op kamers ging wonen, had hij werk gezocht in een andere snackbar om zijn visie op de wereld te vergroten. De horizon was breed. Breder dan één frituurpan.
Hij was daar een geweldige werknemer en zijn baas was doorgaans zeer tevreden met hem. Maar, omdat de boog niet altijd gespannen kon zijn, werd Frits af en toe op een verplichtte vrije dag gestuurd door zijn baas, die er zenuwachtig van werd als Frits verliefd in het borrelend vet zat te staren. Dusdoende kwam Frits, met een eigenaardige kijk op het leven, terecht bij een koe.
“Kijk eens aan! Wat hebben we hier?” vroeg Frits aan de koe. Hoe kon onze arme held nu weten dat koeien zich niet bedienen van menselijke spreektaal wanneer er iemand in de buurt is om hen te horen?
Maar, voor deze ene keer maakte de koe een uitzondering. Ze zou vertellen dat ze een verschrikkelijk uitputtende dag achter de rug had, vanwege het vele herkauwen wat ze deed. Ook had ze de hele dag op haar poten moeten staan en dat vliegen wegmeppen met de staart ging haar ook niet in koude kleren zitten. Met het poëtische talent en de aanleg voor bondigheid waarmee koeien geboren worden, wist zij dit alles in één woord te vatten.
“Moe!” zei de koe.
Moe. Het woord bracht het één en ander teweeg in het hoofd van Frits. Hij werd door zijn geheugen aan zijn haren meegesleurd naar een broeierige zomernacht een aantal jaar geleden. Bij het sfeervolle tl-licht van de snackbar vertelde Frits’ vader dat men een koe kon herkennen aan het feit dat het beest bijna feilloos zijn eigen naam kon uitspreken, maar zich slechts vergistte in de k en de m. Moeder had deze dingen niet aan Frits willen vertellen, maar vader had het gevoel dat ook hij iets moest bijdragen aan de opvoeding van kleine Frits. Toen moeder echter de snackbar binnen kwam stormen, probeerde de goede man er nog een draai aan te geven door Frits te vertellen dat frikadellen van koeien gemaakt werden.
“Dus… jij bent een koe, is het niet?” ging Frits verder.
De koe keek hem schaapachtig aan, iets wat haar opmerkelijk gemakkelijk afging.
“Een koe…” mijmerde Frits. “Dat is eigenlijk een onverwerkte frikadel, een frikadellenembryo, toch?”
De verzameling frikadellen op poten wandelde weg van Frits. Ze vertrouwde de blik in zijn ogen niet. Terecht, zoals twee seconden later zou blijken, toen Frits een zakmes uit zijn broekzak haalde en de koe aan hapklare brokken sneed.
Vanuit de schuur nabij kwam de boer, geschrokken van de herrie, op Frits aflopen. Hij was woedend over de manier waarop zijn koe behandeld was. Normaal zou hij er niet moeilijk over doen. Mensen mochten best zijn koe aaien, maar dit was iets anders. Deze koe was ook anders.
“Bertha! Nee! Wat hebben ze met je gedaan?” krijste de boer met een verscheurd hart.
“Ik heb deze frikadel helpen bevallen.” antwoordde Frits.
“Deze frikadel? Mijn Bertha zal je bedoelen!”
“Die bedoel ik. Uw frikadel. U mag me wel dankbaar zijn, want volgens mij was ze bijna over de datum. Er kwam allemaal groene schimmel uit dat gat in de voorkant. En wat er uit de achterkant kwam weet ik niet, maar gezond kon het niet wezen, aan de smaak te beoordelen.”
“Dat is gras, wat ze aan het eten was!” schreeuwde de boer met tranen in zijn ogen. “Goeie God, waarom ik? Bertha was mijn favoriete...”
“Frikadel?”
“Praat niet zo over mijn vrouw!”
“Uw vrouw?”
“Ja! Ik was getrouwd met deze schat van een koe…”
“Frikadel, meneer.”
“Een koe, lulhannes! Jaren geleden stapte ik met haar in het huwelijksbootje en sindsdien zijn we onafscheidelijk geweest. Vroeger al hield ik van vrouwen met forse tepels, en welke vrouw heeft er nu forsere tepels dan een koe?”
“Het is een frikadel!” antwoordde Frits, die zijn geduld verloren was. Hij had de frikadel zonder bijbedoelingen gered van een gewisse dood door een abortus te plegen en nu werd hij nog eens uitgescholden ook. Hij klapte zijn zakmes dicht en ging weg. De boer bleef huilend bij zijn stukgesneden echtgenote staan.
Op de weg naar huis toe, bewandelde Frits in zijn hoofd het pad der gelijkstellingen.
Als een koe een frikadel was, en een vrouw was een koe, dan was een vrouw dus een frikadel. Interessant. Hij herwon zijn goede humeur en stapte in een stevige pas naar huis. Hij had dingen te doen.
Thuisgekomen pakte hij zijn frituurpan uit de kast en stak hij de stekker in het stopcontact. Op een kruk in de keuken dacht hij terug aan een ander gesprek tussen zijn vader en moeder dat hij afgeluisterd had. Vader had zich drukgemaakt omdat Frits niet achter de vrouwen aanzat, maar moeder vond dat niet zo erg. De frituurpan was alles dat hij nodig had volgens haar. Pas nu zag hij in welk een overschot van gelijk zijn moeder had gehad.
Vandaag zou Frits eindelijk een echte man worden. Hij zou ‘het’ gaan doen met een vrouw. Of een frikadel. Het was toch hetzelfde. Zijn vader zou trots zijn.
Het vet kwam aan de kook en hij pakte één van de vele dozen frikadellen die in zijn kast paraat stonden. Een hele harem, bedacht hij zich. Hij gooide een tweetal frikadellen in het vet. Waarom niet meteen een trio?
Toen hij dacht dat de frikadellen gaar waren, voelde hij de spanning knagen. Hoewel hij jarenlang deze handeling routinematig uitgevoerd had, hoewel hij ontelbare keren het netje uit het vet gehaald en de frikadellen op een bord gemieterd had, had hij het nog nooit met zulk een opwinding en zijn broek op zijn knieën gedaan. Zweet parelde op zijn voorhoofd en zijn benen trilden op de kruk. Hij raakte er van in de war en wist niet wat te doen. Hij plensde per abuis zijn penis in het kokende vet, ervan overtuigd dat hij nu echt deed wat goed was. Zo zou Hij een echte man worden.
Niets was minder waar. Binnen luttele seconden was zijn lid verschrompeld tot een afgrijzenwekkend stompje. Gillend van de vreselijke pijn haalde hij zijn eigen frikadel eruit en hield hij hem onder de kraan. Het mocht niet baten. De frituurpan had haar oordeel geveld.
Zijn liefde voor de frituurpan was Frits voor altijd kwijt. Alleen al bij het ruiken van het vet kreeg hij pijnlijke steken in zijn schaamstreek. Hij pakte een andere hobby op en ging muziek maken. Sociale vaardigheden bezat hij niet, dus vrienden kreeg hij niet. Zonder geslachtsdeel van enige noemenswaardige omvang en zonder functie ging hij de stad in om met een onnatuurlijk hoge stem te zingen en te bedelen.
Het duurde niet lang voordat de directeur van een platenmaatschappij het unieke in Frits droeve ogen zag en hem een aanbod deed. Al wat hij moest doen was zijn naam veranderen.
Voortaan zou Frits bekend staan als Brian Molko.
- - -
LUH-3417
|