|
De kerkelijk vasten- en celibaatswet zijn in strijd met de vrijheid van het evangelie.
Dezelfde Paulus, die in Gal. 5:1 deze vrijheid leert met de woorden: "Staat dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen", gaf zelf bevelen, o.a. in 1 Tim. 2:12: "Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over de man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij". Bij Paulus slaat het dus niet op iedere kerkelijke wet, maar alleen op de Wet die hij in dit verband met name noemt, de joodse Wet.
Christus en de apostelen spoorden door woord en voorbeeld aan tot vasten en de ongehuwde staat. Christus spoorde aan tot vasten in Matth. 4:2, 6:16-18, 9:14-15, 17:21; tot het celibaat in Matth. 19:10-12. De apostelen spoorden aan tot vasten in 2 Cor. 11:27, 2 Cor. 6:5, Hand. 13:2-3; tot het celibaat in 1 Cor. 7:8-38. Bijv. Matth. 9:15: "Maar de dagen zullen komen wanneer de bruidegom van hen weggenomen zal zijn, en dan zullen zij vasten".
Matth. 17:21: "Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten". Matth. 19:10-12: "Zijn discipelen zeiden tot Hem: "Indien de zaak des mensen met de vrouw alzó staat, zo is 't niet oorbaar te trouwen. Doch hij zeide tot hen: "Allen vatten dit woord niet, maar wie het gegeven is. Want daar zijn gesnedenen die zichzelf gesneden hebben om het Koninkrijk der hemelen: die het vatte kan, vatte het".
Hand. 13:3: "Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij ze gaan". 1 Cor. 7:8: "Doch ik zeg de ongetrouwden en de weduwen: het is hun goed indien zij blijven gelijk als ik".
Vasten en celibaat vallen de zinnelijke menselijke natuur zwaar, zodat men er niet licht toe overgaat. (zie: deel 1: vraag 16 en 17), de vasten- en celibaatswet ingesteld.
H. Augustinus in "Liber de haeresibus", 56: "Enige Ariaanse ketters zeggen, dat wij vasten moeten als het ons belieft, opdat wij niet onder de wet zouden schijnen te zijn."
Het gedwongen celibaat de priesters is tegen de natuur van de mens.
Men beweert daarom zelfs, als iets vanzelfsprekends, dat de priesters "de katjes in het donker knijpen"! Het is echter niet gedwongen. Men wordt vrijwillig priester en weet dus welke verplichting men op zich neemt. Wie deze boven zijn krachten acht, trekt zich tijdig terug. Men werpt op: "Het is niet goed dat de mens alleen zij"(Gen. 2:18) en "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt (Gen. 1:28). Maar waar blijven dan de aansporingen van Christus tot de ongehuwde staat? Zeker, de ongehuwde staat is niet goed voor de mens, als hij er geen hoger motief voor heeft. Niet ieder is daartoe geroepen, het menselijk geslacht moet in stand gehouden worden. Maar daartoe behoeft niet ieder te huwen.
Om een hoger motief is het celibaat, voor wie daartoe zij, zeer loffelijk. In het bijzonder voor de priester geldt het woord van St. Paulus, dat hij niet verdeeld mag zijn tussen God en een vrouw, aangezien hij geheel aan God toegewijd moet zijn, en ook is het dienstig, dat hij de geslachtsdrift geheel weet te beheersen met het oog op zijn bediening aan het altaar: 1 Cor. 7:32-34: "En ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heren, hoe hij de Here zal behagen; maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij de man zal behagen".
In de tijd van Christus was de ongehuwde staat niet in ere. De joden wilden nakomelingen hebben, opdat hun nageslacht de Verlosser zou zien. Zo was het moeilijk ongehuwde apostelen te kiezen, en mag het dus ons dus niet verwonderen, dat petrus, blijkens het evangelie, een schoonmoeder had, en derhalve gehuwd was. Jezus' meeste geliefde leerling Johannes was echter volgens de Overlevering nog ongehuwd en is dat gebleven. Spoedig werd het celibaat echter vrijwillig door de priesters onderhouden.
Nog meer dan het vasten valt het celibaat zwaar aan de zinnelijke menselijke natuur. Daarom heeft de Kerk wetsbepalingen ervoor moeten uitvaardigen. Het eerst geschiedde dat op de synode te Elvira in Spanje in 306 voor de Spaanse Kerkprovincie, waar bepaald werd, dat bisschoppen, priesters en diakens niet mochten huwen, en indien zij gehuwd waren, dat zij dan in onthouding moesten leven. In verschillende bisdommen volgden dergelijke bepalingen, te Rome voor de Romeinse Kerkprovincie in 386. Deze bepalingen raakten hier en daar nogal eens in onbruik, totdat ca. 1100 een algemene celibaatswet voor de Kerk in het Westen werd uitgevaardigd. In het Oosten volgt men nog steeds de wetsbepaling van de Trullaanse Kerkvergadering in 692, aldus genoemd naar de koepelzaal van het keizerlijk paleis te Constantinopel, waar zij plaats had, welke iets milder is.
H. Epiphanius in "Adversus haereses Panarium" 59:4: "De zaak staat voorwaar zo, dat na Christus' komst op de wereld het allerheiligste voorschrift Gods hen, die na hun eerste huwelijk, als hun eerste echtgenote gestorven is, een tweede echtverbintenis gesloten hebben, niet toelaat tot het priesterschap, omdat de eer en waardigheid van het priesterschap ongelooflijk groot is. En de zeer heilige Kerk Gods houdt met alle voorzorg en nauwlettendheid daaraan vast. Ja, zij laat zelfs hem die nog gehuwd is en kinderen verwekt, ook al is hij maar een man van één vrouw, toch geenszins tot de rang van het priesterschap, bisschopsambt of diaconaat toe, maar slechts hem die zich van de huwelijksgemeenschap met zijn éne vrouw onthoudt, of wanneer zij hem ontvallen is: wat vooral daar gebeurt, waar de kerkelijke voorschriften nauwkeurig onderhouden worden."
H. Hieronymus in brief 48, 21: "Christus, maagd, en Maria, maagd, hebben aan beide geslachten de eerstelingen der maagdelijkheid gewijd. De apostelen waren ofwel maagd, ofwel leefden zij na hun huwelijk in onthouding. Tot bisschop, priester, diaken worden ofwel maagden, of weduwnaars gekozen, of zij die na hun priesterschap zekerlijk voor eeuwig rein zijn."
kon zo snel nie meer vinden
__________________
*ONKRUID VERGAAT NIET* *Doc is de meest drinkende forumbaas* *ik slaap in hetzelfde bed als Iotje* *ik= wanabe WC-ontstopper*
|