Uhm, tja. Ik heb dit verhaal geschreven, maar ik vraag me af of hij wel leuk is om te lezen. En of hij niet voorspelbaar is, cliche en zo. Ik heb schrijf namelijk best wel veel verhalen, maar ik vraag me af of ze eigenlijk wel een beetje leuk leesbaar zijn...
Op- of aanmerkingen zijn welkom.
‘Daklozenkrant kopen?’
Een zwerver met vet haar, afgedragen kleren en zo te zien spiksplinternieuwe sportschoenen staat voor mijn neus. Hij ziet dat ik naar zijn schoenen kijk.
‘Gewoon gekocht hoor,’ zegt hij alsof ik dacht dat hij ze had gestolen. Ik geef de man een euro, en in ruil krijg ik de krant.
‘Nog een prettige dag verder!’ roept hij me na.
Ik draai me om, en zwaai de man nog even gedag. De krant vouw ik op en doe hem in mijn tas. Het is vrijdagmiddag. Neuriënd loop ik verder over straat, het is lente en het weekend is begonnen! Toch zijn de meeste mensen die ik tegenkom nors. Ze kijken alsof ze net hebben gehoord dat ze binnenkort dood gaan en hebben haast alsof ze de trein moeten redden. Een groepje jongeren hangt rond op het plein en twee kinderen rennen elkaar joelend achterna. Net als ik bedenk dat niet iedereen ontevreden lijkt wordt het opeens doodstil. Geen gejoel meer, geen gepraat van mensen, niks is er meer van al het lawaai dat even geleden nog te horen was. Verbaasd kijk ik achterom alsof daar de oorzaak is, maar tot mijn grote schrik is het opeens donker. Alles is zwart om me heen geworden! Net als er allemaal verschrikkelijke gedachten door me heen spoken hoor ik weer geluid. Toch niet het geluid dat ik wil horen. Mensen schreeuwen en roepen, niemand kan meer iets zien! Iemand botst met een noodvaart tegen me aan, en met een smak val ik op de grond. Even ben ik beduusd, maar dan dringt de pijn in mijn knieën en handen door. Als ik aan mijn knieën voel voel ik dat er een gat in mijn broek zit, en de plek schrijnt. Ik heb ontzettend de neiging om een lichtknopje te zoeken, maar waar zou ik die zo kunnen vinden midden op straat?
‘Inge, waar is mijn Inge!?’ Hoor ik een vrouw vlak voor me roepen.
Mensen knallen tegen me op, rennen verder en willen maar één ding: Het licht terugvinden. Niemand lijkt zich echt om de vrouw te bekommeren die nog steeds om haar dochter roept. Dan herken ik de stem van de zwerver: ‘Mevrouw, bent u uw dochter kwijt?’
‘Weet u waar ze is?’ hoor ik de vrouw hoopvol vragen.
‘Ze was gevallen, maar ze staat hier naast me. Ze was al naar u op zoek.’
Ik moet glimlachen. Er is nog tenminste iemand die aan anderen denkt. De vrouw jubelt bijna van geluk, en ik besef opeens dat ik nog steeds op de grond zit. Ik krabbel overeind en voel om me heen. Ik schuifel voetje voor voetje naar voren, en net op tijd zie ik een vuilnisbak staan. Wacht even! Ik kan weer wat zien! Het wordt weer lichter! Langzaam worden de silhouetten van mensen duidelijk en straalt de zon weer als op ieder andere mooie lentedag. Ik knipper met mijn ogen en kijk om me heen. Op straat is het een zooitje, maar dat lijkt niemand iets te schelen. Iedereen wrijft in zijn ogen, en de opluchting voelen we allemaal. Langzaam verschijnen er glimlachen op de gezichten van mensen. Ze kunnen weer zien! Ik weet het zeker, iedereen moet nu wel beseffen hoe mooi deze lentedag is. Ik klop mijn broek af en wrijf even over mijn zere handen. Langzaam aan begint het normale leven weer. Mensen lopen verder, nadenkend over dit rare voorval.
‘Daklozenkrant kopen?’
De zwerver staat alweer met de kranten klaar en vraagt het aan een vrouw met een kind. De vrouw ziet er rijk uit en neemt de zwerver vluchtig op. Dan schudt ze haar hoofd en trekt haar kind mee, die de zwerver aanstaart. ‘Kom Inge, die man is niet helemaal goed.’
De zwerver zegt niks en lacht alleen even naar het meisje. Het meisje lacht terug, maar dan trekt haar moeder haar verder.
‘Hoe stom kunnen mensen zijn!’ flitst er meteen door me heen. Maar terwijl ik me zo opwind zie ik dat de zwerver al een nieuwe klant heeft gevonden. Ik weet het zeker, de zwerver verdient geen euro, de zwerver verdient een lintje.