Waagt enkele pogingen
1. Een weerstand van 100 Ohm en een vermogen van 0,5 Watt word aangesloten op een spanning van 5 Volt.
Wat is het vermogen dat die opneemt ?
R = 100 Ohm
P = 0,5 W
U = 5V
P(r) = ?
P = I²R --> I = sqrt(P/R) = 0,071 A
P(r) = UI(r) =5*0,071 = 0,35 W
2. Een weerstand van 270 Ohm en een vermogen van 2 Watt.
De maximale spanning waarop deze weerstand mag worden aangesloten is:
P = UI
I = U/R
dus P = U²/R
vul P en R in en je hebt U
5. Een printer heeft een vermogen van 35 Watt en is aangesloten op een netspanning van 115 Volt en een netfrequentie van 60 Hz.
Wat is de weerstand van de printer?
ehm, wat moet ik met die frequentie??
6. Een LED heeft een maximale stroom van 40 mA.
De spanning over de LED is 1,5 V. Hij is in serie geschakeld met een voorschakelweerstand. De aangesloten spanning is 12 Volt.
Wat is de waarde van de voorschakelweerstand ?
weerstand van led is 1,5/0,040=37,5 Ohm
de vervangingsweerstand is (37,5+ Rv)
dus voor de schakeling geldt : 1,5 = 0,040*(37,5+Rv) en is Rv te berekenen.
8. Twee weerstanden R1 = 20 Ohm en R2 = 60 Ohm staan parralel.
In serie hiermee staat R3. De stroom door R2 is 3 Ampere.
De totale spanning is 240 Volt.
Wat is R3 ?
Rv(1,2) = 1/((1/20) + (1/60)) = 15 Ohm
I(R2) = 3A
verhouding R1:R2 = 1:3 dus I(R1) = 3x zo groot (weerstand 3x zo klein) dus I(R1) = 9A
In parallelle schakeling U overal gelijk.
U(R2) = 3*60 = 180 V
nu weet je dat U(R3) = 240 - 180 = 60V
de I over vervangingsweerstand R(1,2) = 12 A en in een serieschakeling blijft I gelijk.
R3 is dus 60/12 = 5 Ohm
Controle over hele schakeling: U = I(t)*R(v) = 12*20 = 240 V
9. Twee weerstanden R1 = 2 Ampere, R2 = 10 Ohm, R3 = 5 Ohm & 5 Ampere.
Wat is R1 en wat is de totale spanning ?
U(R3) = 5*5 = 25V
aangezien de schakeling parallel is, geldt deze waarde voor de hele schakeling
dus R1 = 25/2 = 12,5 Ohm
controle:
R(v) = 1/((1/12.5)+(1/10)+(1/5)) = 2,6315... Ohm
I(t) = 2+5+(25/10) = 9,5
U = 9,5*2,6315... = 25 V