Ik roep naar de Goden der dichters:
"O, Muzen toch, schenkt U mij iets,
dat noch door onzekere liefde,
noch sterven zal door mijn verdriet
1."
En wachtend in stilte op woorden
diep biddend, mijn handen ineen,
verstomt mij de aanblik van niemand
als Atlas Medusa verscheen.
Apollo toch, kreeg jij jouw Daphne?,
de sneeuw laat haar sporen nog warm,
toch worden haar haren tot loven,
wat tak is, was vroeger een arm.
Had Orpheus, zo vurig begerend,
Eurydice geen maal gezien,
niet omkijkend, vluchtend van Hades,
dan zou zij nog leven, misschien.
Maar antwoord kwam reeds van mijn Muzen,
zij sponnen een Cupido's kleed:
"Wandel je weg door de liefde,
doe níet wat die Thraciër
2 deed.
En jaag niet als dwaze Apollo,
als jíj echt van jouw Daphne houdt,
want wat je dan liefdevol loslaat,
als Midas, verandert in goud."
1Voor de mensen wie het interesseert, ik ben niet echt verdrietig hoor! Dat is maar een stijlmiddel.
2Orpheus