Het duister verbergt de mist,
of andersom.
De lantaarn verraadt hen beide.
God is nog niet wakker,
en ik al in m’n Audi.
Sky-radio de tunnel in,
langzaam niets dan ruis.
Waar de vangrail met de wolken botst,
gloren dertien vloeren efficiëntie,
ik ken er één van, en
de lift.
Ik sta weer voor die lift, dagelijks die lift,
versmolten met de stropdas
en het metallic van de Audi.
Uit de schacht komt een echo,
vochtig, hol en bijna onverstaanbaar
klinken orders en een slechte grap,
klinkt de liefde van mijn vrouw
Al jaren leef ik in die echo,
besta ik twee seconde later,
maar niemand schreeuwt meer in de put.
In spiegelbeeld zie ik mij lopen,
eerst per ongeluk naar achter
dan werp ik mij naar voren
De schacht, de lift, de diepte in
Al vallend probeer ik nog te vragen:
“wie, is de koning van wezel…”
Er weerklinkt heel zachtjes:
ezel
|