In elkaar gedoken ligt ze. Ze beeft, schrikt van ieder geluidje. Ze houdt alles in de gaten. Maar mij ziet ze niet.
Ze weet dat ik er ben. Ze voelt me, ze is bang voor me. Ik laat me gaan, zorg voor geluiden. Ze moet weg. Ze ziet me niet, ze ziet alleen muren om haar heen. Maar ik sta in het midden en laat alle muren praten, bewegen, pesten.
Ik zorg ervoor dat stemmen haar volgen. Overal, nooit een keer is ze alleen. Dat mag niet. Ze moet bang zijn. Altijd, voor de rest van haar leven.
Ze rilt. Het is koud hier. De stenen klinken hol. Prima om geluiden erop te maken. Voetstappen, twee kanten op. Of ijskoude handen in haar nek leggen. Ritselen. Laten schrikken. Als het maar gemeen is, dan is het goed.
Ze mag niet dood. Ze kan niet dood. Als ze zich dood wil maken spring ik ervoor. Ze kan zichzelf niet raken. Haar hart klopt harder, onregelmatig. Altijd klopt haar hart zo. Ik loop naar haar toe. Dreunende stappen. Ze slaat haar armen om zich heen, kijkt rond, ziet me niet. Maar ze merkt het. Dat is genoeg, meer hoeft niet.
Ze wcaht op me. Wetend dat ik iets ga doen. Dat klopt, maar het duurt even. Ze moet goed schrikken. Maar niet te. Ik wil haar alleen pijn doen. Meer niet, pijn, een verpest leven bezorgen. Ik haat haar, zij mij niet. Ze si bang voor me, wetend wat ze heeft gedaan. En dat moet ze beter weten, ik blijf terugkomen..
|