Daar zit hij dan met een penseel in zijn hand
achter zijn bureau enkel door een kaars verlicht.
Hij probeert nu de laatste woorden te vormen,
maar langzaam vallen zijn ogen dicht.
De penseel glijdt uit zijn vingers op de grond,
op hetzelfde moment valt het in delen uiteen.
Het breken weerklinkt in de doodstille kamer,
hij schrikt op en kijkt verward om zich heen.
Hij sluit de overgebleven inkt zorgvuldig af,
al maakt het voor hem geen enkel verschil.
Men noemde hem ooit een echte dichter,
maar de ideeen in zijn hoofd houden zich stil.
__________________
"Ik ben geen dichter meer", zei hij en hij zweeg voor lange tijd. "Misschien in mijn hart een dichter, maar dan zal niemand het werkelijk weten."
|